illustraties: Claire Goble
Lemniscaat, augustus 2016
Bekroond met een Vlag & Wimpel 2017
Is kunst bekijken saai? Nee hoor! Is kunst bekijken moeilijk? Mwah, soms. Soms ook niet. In elk geval niet als je dit ontzettend afwisselende boek in je handen hebt. Het geeft namelijk antwoord op een heleboel vragen die bij je opkomen als je een schilderij bekijkt. Inderdaad: waarom zijn er zoveel blote mensen in de kunst? En waarom zijn het zo vaak vrouwen? Op die vraag is heel eenvoudig antwoord te geven: omdat veel kunstenaars het lichaam van een vrouw mooier vinden dan dat van een man.
Ook veel andere vragen komen aan bod. Het begint met ‘Waarom zijn er zo veel vragen?’ ‘Kunst wil ons laten nadenken op nieuwe manieren’ is een van de antwoorden. Want er zijn natuurlijk veel verschillende antwoorden mogelijk op één vraag. ‘Moet je slim zijn om naar kunst te kijken?’ Ook dat niet. Meestal moet je gewoon weten waar je naar moet kijken. En ook dan is dit boek heel handig.
Waarom zijn er zoveel blote mensen in de kunst? geeft een vrolijk kijkje in de wereld van de schilder- en beeldhouwkunst. Het is een heerlijk bladerboek, met veel reproducties van kunstwerken uit veel verschillende stijlperiodes. Soms roepen de kunstwerken uit zichzelf al concrete vragen op ( ‘Wat stelt het eigenlijk voor?’), soms zijn de vragen wat filosofischer (‘Waarom schildert iemand een uitzicht?’), soms mag je zelf een antwoord bedenken (‘Waar denk jij dat deze man aan denkt?’) De antwoorden zijn kort en helder en geven je voldoende ruimte om zelf nog eens na te denken.
Het boek is geïllustreerd met cartoon-achtige tekeningen, waardoor het geheel een speels uiterlijk krijgt. Ook het lettertype dat gebruikt is, doet luchtig aan; het lijkt een beetje op een handschrift. Al met al is Waarom zijn er zoveel blote mensen in de kunst? een boek dat je nieuwsgierig maakt en je aan het denken zet, en mogelijk ook een boek dat ervoor zorgt dat je zin krijgt om naar een museum te gaan. Spelenderwijs doe je een hoop kennis op over beeldende kunst. Waarom zijn er zoveel blote mensen in de kunst? is een erg leuk boek voor nieuwsgierige kinderen (en voor volwassenen!) vanaf negen jaar.
illustraties: Eliane Gerrits
Gottmer, juli 2016
Bekroond met een Vlag & Wimpel 2017
Mijn oma mocht niet op voetbal. * De oma van mijn oma mocht geen broek aan * De oma van de oma van mijn oma mocht niet stemmen.
Zie hier de geschiedenis van de vrouwenemancipatie in een notendop. Het is één hoofdstukje uit De oma van de oma van mijn oma. Er wordt verteld over het jaar 1871, waarin Aletta Jacobs de eerste vrouwelijke studente werd die een universitaire studie afrondde (en die pas in 1922 mocht gaan stemmen), over 1911 waarin een vrouw op straat hevig opzien baarde toen ze een broek droeg in plaats van een jurk en over 1967, waarin er voor het eerst een vrouw officieel een marathon liep. Pas in 1972 stond de Nederlandse Voetbalbond voor het eerst vrouwenvoetbal toe. Wonderlijk.
Over veel feiten in dit boek kun je je verbazen. Het is nog maar zo kort geleden dat mensen hun boodschappen niet in de supermarkt deden, maar bij een kruidenier. Het levert een grappig hoofdstuk op waarin de oma van je oma met een tijdmachine naar het nu komt en een half pond koffiebonen wil kopen. Computers zijn er nog maar net, hiervoor schreven mensen met een typemachine of zelfs met een kroontjespen. Je oma reist nu met de trein, maar eerder ging men met de tram of daarvoor eeuwenlang met de trekschuit. Een automobiel reed met een vaart van maar liefst twintig kilometer per uur over straat. Levensgevaarlijk! En tegenwoordig heeft je oma een wasmachine, maar nog niet zo lang geleden deed men de was in een teil. Of zelfs in de rivier. Wat een werk!
Geschiedenis gaat lang niet altijd over de Romeinen, Willem van Oranje of Napoleon. In De oma van de oma van mijn oma gaat het over de geschiedenis van (voor ons) heel gewone dingen. Herkenbaar, grappig, verbazingwekkend of relativerend. Juist omdat de auteur qua onderwerpen dicht bij huis blijft, wordt dit een heerlijk bladerboek, waarin je telkens stukjes leest en tegen anderen roept: ‘Hee, wist jij dat..?’
De oma van de oma van mijn oma is geïllustreerd met cartoon-achtige gekleurde tekeningen van Eliane Gerrits. Een toegankelijk boek over de geschiedenis van het dagelijks leven, voor nieuwsgierige kinderen vanaf negen jaar.
illustraties: Maartje Kuiper
Luitingh Sijthoff, augustus 2017
Vincent weet alles over survivallen: hij spelt het Surivalhandboek, leert de tips uit zijn hoofd en legt een survivalkit aan, vol voorwerpjes die handig kunnen zijn als je per ongeluk in de wildernis terecht komt. Maar Vincents eigen rampgebied bevindt zich midden in de stad. Naar school gaan is de grootste survivaltocht die er is. Elke dag opnieuw wordt Vincent opgewacht, gepest, geslagen. Zijn spullen worden vernield, zijn spreekbeurt verknoeid. Een schooldag is een buikpijndag. En het ergste start over zeven dagen: het schoolkamp.
Dan komt er een nieuw meisje in de klas. Ze heet Jasmijn, laat zich ‘De Jas’ noemen en ze is van niemand bang. Vincent kan bijna niet geloven dat zij wél met hem wil omgaan.
Ondanks De Jas wordt het kamp zo’n ramp dat er voor Vincent niks anders opzit dan ’s nachts op de vlucht te slaan voor zijn kwelgeesten. Helemaal alleen moet hij zich zien te redden in de Ardennen, survivalexpert of niet. Maar Vincent is niet zo alleen als hij zich voelt.
Feilloos weten pestkoppen die introverte, gevoelige kinderen eruit te pikken. Vincent is zo’n jongetje. “Ik weet niet wat er eerder begon: dat ik me anders voelde, of dat ze anders tegen me deden,” zegt hij. Toen hij klein was, vond hij andere kinderen een beetje eng. Hij wist niet hoe hij mee moest doen. En daarna begon het gepest. Om zijn eenzaamheid te overwinnen, verzint Vincent vier dieren die hem gezelschap houden: het veulen, de eekhoorn, het torretje en de worm. Zij praten tegen hem, vertellen flauwe moppen, moedigen hem aan.
De Jas is van een heel andere orde. Zelfstandig, brutaal, niet bang voor pestkoppen en meelopers. Bestaan zulke sterke meisjes van elf, twaalf jaar? Je gunt Vincent van harte zo’n eigengereide vriendin, maar het is wel wat moeilijk om je met De Jas te identificeren.
Dit boek geeft een prachtig kijkje in het hoofd van een jongen die ‘anders’ is, al is volgens De Jas iedereen anders. Boeken over pesten zijn er zoveel, maar Ik ben Vincent en ik ben niet bang toont aan dat je in jezelf moet geloven en jezelf moet accepteren. Daarmee heeft het een voorsprong op alle gangbare verhalen met pestprotocollen en andere goedbedoelde onzin. Het boek heeft een open einde, maar het gaat in orde komen met Vincent. Dat moet wel. Ik ben Vincent en ik ben niet bang is een troostrijk en subtiel boek voor alle kinderen die anders zijn dan anderen. Voor iedereen dus. Tien jaar en ouder.
illustraties: Wendy Panders
Gottmer, juli 2017
Dieren om van te griezelen zijn er in overvloed. Als je bang bent voor spinnen, laat dit boek dan maar gesloten. Meteen in het eerste hoofdstuk worden ze behandeld, de zwarte weduwe, de vogelspin, inclusief uitvergrote foto’s en tekeningen van hun behaarde poten en hun kaken. Om rillingen van te krijgen! Slangen, haaien, oorwurmen, kakkerlakken, vlooien, teken; je kunt het zo gek niet bedenken of deze griezels komen aan bod.
Een griezelboek dus, dit Ben niet bang voor de wilde dieren? Er staat alvast een heel dikke spin op de voorkant, maar zombies of spoken kom je niet tegen. Wel het spookdiertje. Of het doodshoofdaapje. Die zijn niet echt griezelig – Meneer Nilsson van Pippi Langkous was een doodshoofdaapje en wie zou hem nu niet als huisdier willen?
Maar bij een lief uitziend knuffeldier als de reuzepanda kun je beter uit de buurt blijven. Terwijl een dier als de melkslang er met zijn rode lijf vol ringen levensgevaarlijk uitziet, maar helemaal niet giftig is. Hij vermomt zich gewoon als een koraalslang om vijandige dieren af te schrikken. En een dier met een grappige naam als de koekjessnijder, blijkt een gemeen haaitje te zijn dat een ‘koekje’ van vlees uit de huid van zijn slachtoffer hapt.
Voor wie niet vies is van foto’s van uitvergrote insecten, is Ben niet bang voor de wilde dieren een heerlijk bladerboek, vol weetjes, anekdotes en heel veel foto’s en tekeningen. Het boek is opgedeeld in hoofdstukken met titels als ‘Onschuldige griezels’. ‘Mysterieuze monsters’ (waaronder de weerwolf; een beetje klassiek griezelboek is het dus toch wel), ‘Enge dieren uit je buurt’ of ‘Levensgevaarlijke dieren’ (met zoiets moois als de zaagschubadder). De hoofdstukken vol dieren worden afgewisseld met een soort kijkplaten vol enge beesten, onder motto’s als ‘Ben niet bang… in het donkere bos’, ‘Ben niet bang…in de sloot’ of ‘Ben niet bang… op de zolder.’ Na het bekijken van ‘Ben niet bang… in mijn bed’ durf je amper meer onder de wol te kruipen, want uitvergrote bedwantsen, huisstofmijten en kattenvlooien, nee, daar wil je toch liever niet aan denken voor je gaat slapen.
Ben niet bang voor de wilde dieren is een afwisselend, informatief, vrolijk vormgegeven boek voor helden, dierenvrienden en nieuwsgierige lezers. Aanrader! Tien jaar en ouder.
Leopold, april 2017
Het is 1942. Ward is een doodgewone jongen die op de HBS zit, maar de tijd waarin hij leeft, is niet gewoon. Het is oorlog. Zijn oudere broer Henk is betrokken bij het verzet. Ward is een soort koerier: hij brengt namens Henk illegale krantjes naar boerderijen in de omgeving. Omdat hij hoopt dat het minder verdacht is als hij een meisje bij zich heeft, vraagt hij zijn klasgenote Minke om met hem mee te gaan tijdens zijn fietstochten.
Overal loert gevaar. Henk moet onderduiken. De ouders van twee klasgenoten zijn lid van de NSB. Joodse mensen worden opgepakt, waaronder de ouders van Wards klasgenote en vriendin Roosje. Roosje zelf is een hulpverpleegster geworden in Het Apeldoornsche Bosch; een joods ziekenhuis voor psychiatrische patiënten. Ze hoopt dat ze er veilig is voor deportatie, maar dat blijkt niet zo te zijn. Op 20 januari 1943 komt het bericht dat het ziekenhuis ontruimd moet worden. Minke en Ward proberen Roosje over te halen om onder te duiken, maar Roosje wil haar patiënten niet in de steek laten. Ze vraagt hen om voor haar kleine zusje Tamar te zorgen. Tamar is ergens ondergedoken, maar Ward noch Minke weet waar het meisje gebleven is.
Over het drama rondom Het Apeldoornsche Bosch schreef Martine Letterie al eerder een indrukwekkend boek (Hanna’s reis, Leopold, 2012). Ook in Gevaarlijk geheim hakt de deportatie van alle patiënten én van het personeel dat kon vluchten, maar de aan hen toevertrouwde mensen niet in de steek konden of wilden laten, er behoorlijk in. Een aantal personages in het boek is gebaseerd op mensen die echt geleefd hebben. Roosje bijvoorbeeld, maar ook Wards klasgenoot Ewout die bij de Waffen-SS gaat, of Minke’s (Duitse) vriendin Heidi, die de schooldirecteur waarschuwt als er een razzia op komst is.
Naast alle spanning rondom de oorlog, is Ward natuurlijk ook een gewone jongen die in stilte verliefd is op Minke, maar haar dat niet durft te vertellen. Voor een jongen van zijn leeftijd, is hij wel erg diep verzeild geraakt in activiteiten die met het verzet te maken hebben. Hetzelfde geldt voor Minke. Ze zijn een jaar of veertien, maar gedragen zich erg volwassen.
Het neemt niet weg dat Gevaarlijk geheim een spannend, prettig leesbaar oorlogsboek is, in de traditie van Oorlogswinter (Terlouw). Het verhaal eindigt in mei 1943, als de oorlog nog lang niet ten einde is. Voor Tamar kun je er alleen maar het beste van hopen.
Gevaarlijk geheim is geschikt voor lezers van elf jaar en ouder.
Querido, maart 2017
Samen met haar vader woont Lampje in een vuurtoren. Zij moet ’s avonds het licht aansteken, want haar vader kan met zijn ene been amper de treden van de vuurtoren meer op. Als op een stormachtige avond de lucifers op zijn en Lampje er veel te lang over doet om nieuwe te halen, vergaat er vlak voor de kust een schip. Lampje wordt daarna bij haar vader weggehaald en moet voortaan wonen in het Zwarte Huis. Het huis is eigendom van de Admiraal, die ergens op zee rondzwalkt. Het verhaal gaat dat er op zolder een Monster zit.
Hoewel Lampje van huishoudster Martha niet mag gaan kijken, doet ze het toch. Er woont inderdaad iets op de zolder. Of iemand. Maar een Monster is het niet, wel iets heel bijzonders. Of iemand heel bijzonders. Langzaamaan weet Lampje vriendschap te sluiten met het wezen dat net als zij hunkert naar erkenning, liefde en een veilig thuis.
Annet Schaap is vooral bekend als illustrator van boeken van onder andere Janneke Schotveld en Jacques Vriens. Lampje is haar prozadebuut. Het is een sfeervol verhaal dat speelt in een afgelegen plaatsje aan de kust, een tikje sprookjesachtig, een beetje surrealistisch, met hier en daar een zeerover en een snufje De kleine zeemeermin van Andersen. Het eigenlijke verhaal gaat over vriendschap, over mogen zijn wie je bent, over loyaliteit, maar ook over verwachtingen en teleurstellingen.
Ook qua taal is Lampje erg mooi: veel prachtige kleine zinnetjes waar je van kunt genieten, vooral omdat ze zo terloops door het verhaal zijn geweven. Ook de personages zijn goed uitgewerkt: van Lampje (die eigenlijk Emilia heet) ga je heel veel houden, van het geheimzinnige monster daar op die zolderkamer krijg je steeds meer begrip en ook Lampjes vader is heel anders dan je in eerste instantie dacht. Lampjes moeder is dood, dat weet je al aan het begin van het boek, maar wie Lampjes moeder nou precies was, is aan het einde van het verhaal een heerlijke verrassing.
Lampje is een boek dat je achter elkaar uit wil lezen. Dit is een boek met de potentie van een toekomstige klassieker, een lievelingsboek voor dromerige fijnproevers. Als je het uit hebt, begin je gewoon weer van voren af aan, want dit boek kun je met gemak tien keer lezen en dan blijft het nog steeds even mooi. Geschikt voor goede lezers van tien jaar en ouder.
illustraties: Caren Limpens
Leopold, 44e druk, 2017
voor het eerst verschenen in 1991
CPNB- kerntitel Kinderboekenweek 2017
Het is Kinderboekenweek. De klas van meester Maurice gaat een schoolreisje maken: een ritje met een bus, waarin de bekende schrijver P. Onnoval ook meereist. Hij zal onderweg verhalen vertellen die hij zelf geschreven heeft. De bus die voorrijdt, is geen gewone bus. Het is De Griezelbus. De chauffeur draagt een masker met een doodshoofd en de verhalen die P. Onnoval voorleest, zijn stuk voor stuk ontzettend griezelig. Bijna alle kinderen zitten te bibberen. Michiel gelooft er allemaal niks van; die schrijver neemt hen in de maling!
Maar als de verhalen uit zijn, zijn ze nog niet terug op school. Buiten is het volle maan. En de schrijver heeft ineens iets dringends te doen, zegt hij. Want bij volle maan…
Dit deel van De Griezelbus verscheen voor het eerst in 1991. Inmiddels is een tweede generatie kinderen aan het rillen van spanning bij de griezelverhalen van P. Onnoval. Het boek is een raamvertelling: tien griezelverhalen zijn 'verpakt’ in het centrale verhaal van de klas die op schoolreisje gaat in die rare bus. Het hele boek voel je de dreiging aankomen dat er aan het einde iets heel engs gaat gebeuren. Er zijn veel kleine hints die je in eerste instantie amper opvallen (P. Onnoval sleept bijvoorbeeld met zijn been, zijn stem wordt schor, hij krabt zich vaak ergens), maar die in het laatste hoofdstuk op hun plaats vallen.
De tien afzonderlijke griezelverhalen worden verteld aan de hand van een voorwerp. Daardoor worden ze vrij concreet. Het zijn telkens korte verhalen van hooguit twaalf bladzijden. Dat zorgt ervoor dat ook minder gretige lezers De Griezelbus 1 goed kunnen volgen, want ieder verhaal heeft zijn eigen - korte - spanningsboog.
De Griezelbus is behoorlijk eng. Het is niet zo dat je na alle deeltjes Dolfje Weerwolfje zo kunt overstappen; dit boek is echt voor lezers die een paar jaar ouder zijn. Kinderen die door De Griezelbus gegrepen zijn, kunnen even vooruit; inclusief deel 0 zijn er acht boeken over deze enge bus verschenen.
Een toegankelijke, spannende serie voor dappere lezers van tien jaar en ouder.
Hoogland & Van Klaveren, april 2017
Het is 1943. Sinds enige tijd woont Max in de kinderafdeling van Kamp Vught. Zijn ouders zijn in een ander deel van het kamp ondergebracht. Max is Joods.
Vroeger, thuis, had Max een eigen kamertje. Later, toen hij en zijn ouders moesten onderduiken, sliep hij op een matras op de vloer. Nu moet hij zelfs zijn bed delen met andere kinderen. Max mist zijn ouders en zijn oude leven. Gelukkig heeft hij één goede vriend: de rode kater Sabel. Sabel woonde vroeger in Amsterdam al bij Max, Sabel ging mee naar het onderduikadres en nu is Sabel stiekem in Kamp Vught. Hij slaapt bij Max onder de deken. Niemand mag weten dat Sabel er is, zeker een pestkop als Jacob niet. Jacob zou Sabel verraden aan de kampcommandant, zodat die een bontmuts van Sabels vacht kan maken. Gelukkig maar dat je Sabel alleen kunt zien als je goed bent.
Kinderen werden in Kamp Vught in een kinderbarak ondergebracht. Max heeft geen zusjes of broertjes, dus sinds hij en zijn ouders zijn verraden, is hij alleen. Het is logisch dat hij steun en houvast nodig heeft en dat de aanwezigheid van Sabel hem die biedt. Even vraagt de lezer zich af hoe Max in hemelsnaam een kat het kamp binnengesmokkeld heeft, maar al gauw wordt het (voor de goede lezer) duidelijk. Aan het einde wordt ook nog letterlijk uitgelegd hoe het zit met Sabel. Als dat minder expliciet was beschreven, was het wellicht nog mooier geweest, anderzijds is dit natuurlijk een boek voor kinderen. De vraag is of de uitleg nodig is; ook zonder werkelijk te begrijpen wie Sabel precies is, is Sabel een erg mooi boek over een eenzaam en angstig kind dat zich met behulp van zijn fantasie staande weet te houden in Kamp Vught.
Als het verhaal begint, is Max al in Kamp Vught. Door middel van flash-backs vertelt hij over zijn leven thuis, over hoe Joden steeds minder mochten en over hoe hij en zijn ouders moesten onderduiken. En over hoe ze toch gevonden werden door de Duitsers en Sabel niet mee kon naar waar ze naartoe gingen. Het boek eindigt met het Kindertransport van juni ‘43 vanuit Kamp Vught, via Westerbork naar een concentratiekamp in Duitsland. Max’ moeder is dan bij hem. Bij aankomst in het kamp in Duitsland moeten ze douchen. Daar eindigt het boek.
Sabel is indrukwekkend. Een prachtig geschreven boek over een kind in gruwelijke omstandigheden én over de waarde van fantasie, geschikt voor lezers vanaf tien jaar.
illustraties: Martijn van der Linden
Luitingh-Sijthoff, september 2016
Genomineerd voor de Woutertje Pieterseprijs 2017
Als de weesjongen Sem rondhangt bij het paleis van koning Salomo, wordt hij op een dag in zijn kraag gegrepen en het paleis ingesleurd. Hij krijgt er een baantje als oliejongen, het hulpje van de oude man Bakbakkar. Sem is nieuwsgierig en leergierig en hij is dan ook diep onder de indruk van wat zijn nieuwe meester allemaal kan maken. Als hij zich stiekem verstopt onder de troon van koning Salomo, hoort hij prachtige verhalen en maakt hij vol ontzag kennis met de wijsheid van de koning.
Koning Salomo heeft een ring, die hem macht geeft over de demonen van de onderwereld. Op een dag wordt de ring gestolen en begint de koning vreemd gedrag te vertonen. Sem vertrouwt het niet en gaat op onderzoek uit. Langzaamaan blijkt dat de jongen veel geleerd heeft tijdens zijn verblijf in het paleis en dat hij in wijsheid bijna niet onderdoet aan zijn meesters.
In De ring van koning Salomo combineert Lida Dijkstra verschillende verhalen en legenden uit de christelijke, de joodse, de islamitische en de Arabische traditie. Zelf zegt ze hierover: ‘Ik zag er geen greintje tegenop om de verhalen naar mijn hand te zetten. Ik heb gehusseld, geschrapt en er bovenal veel wonderlijke avonturen bij verzonnen.’ Resultaat is een sprookjesachtig avontuur dat je meevoert naar een oude wereld, naar de tijd van paleizen en demonen in de onderwereld, naar een kleine jongen, olielampjes, vliegende tapijten en een wijze koning. En naar nog veel meer.
Het boek is schitterend geïllustreerd door Martijn van der Linden, met prachtige gekleurde schilderijtjes. Op de ene bladzijde bekijk je dromerig een sprookjespaleis dat uit 1001 Nacht lijkt te komen, verderop griezel je bij de blauwe en groene demonen die de koning optillen en ronddragen. Een harde kaft met een mooie linnen rug maken van De ring van koning Salomo een boek dat niet alleen qua inhoud, maar ook qua uitvoering een sieraad is op de boekenplank.
Maak kennis met eeuwenoude verhalen die nu weer gloednieuw zijn. De ring van koning Salomo is een boek om te koesteren, geschikt voor dromerige lezers vanaf tien jaar.
vertaling Annie Winkler-Vonk
Ploegsma, elfde druk, februari 2017
(voor het eerst verschenen in 1941)
Het is de zomer van 1838. Giorgio woont in een klein dorp in de Zwitserse Alpen, een dorp met een paar steile straten, met plompe stenen huizen en een kleine kerk, een dorp waar iedereen elkaar kent. Op een dag verschijnt er een vreemde man met een litteken, die voor dertig franken Giorgio wil kopen van zijn vader, zodat de jongen in Milaan kan gaan werken. Vader weigert, maar als kort daarna de oogst mislukt, de koe verongelukt en moeder ziek wordt, dan moet Giorgio toch naar Milaan.
Na een lange reis wordt Giorgio het knechtje van een schoorsteenveger, een ‘levende bezem’: hij moet in nauwe schoorstenen klimmen om ze te vegen. Zijn baas is best aardig, maar de vrouw van de baas behandelt hem slecht en de zoon is een echte ellendeling. Gelukkig is dochtertje Angeletta er ook nog, zij is een lief meisje dat helaas ziek is en spoedig zal sterven.
Giorgio sluit zich aan bij de ‘Bond van de Zwartgezichten’, een club van andere schoorsteenvegersknechtjes die elkaar helpen en proberen vrij te komen. Wanneer hij ten onrechte wordt beschuldigd van diefstal, vlucht Giorgio met drie vrienden weg uit Milaan. Na een lange, moeilijke tocht komen ze aan in Lugano. Ze krijgen onderdak bij dokter Casella, die al eerder heeft beloofd hen te helpen. Giorgio mag van hem leren voor onderwijzer, zodat hij terug kan keren naar zijn geboortedorp om daar een school te beginnen.
Dit is heel in het kort het verhaal van Giorgio. Bijna vierhonderd bladzijden beleeft deze eerlijke, nobele, dappere en trouwe jongen het ene avontuur na het andere, maar vanaf de eerste bladzijde weet de lezer al dat aan het einde de beloning wacht. Levende bezems is een klassieker à la Heidi en Alleen op de Wereld.
Het is verrukkelijk lezen, meegriezelen als er weer boze mannen met snorren en littekens opduiken, medelijden als Giorgio slaag krijgt van de boosaardige vrouw met de uitpuilende ogen, snotteren als zijn vriend Alfredo overlijdt, zwijmelen bij de goedheid van het lieve bleke meisje Angeletta (Engeltje!). Heel overzichtelijk allemaal: de personages zijn óf ingoed en betrouwbaar, óf echte schurken.
Het is natuurlijk allemaal tamelijk cliché, de moraal druipt er vanaf, goedheid wordt beloond, de boze kinderhandelaren komen uiteindelijk voor de rechter, het is technisch niet eens zo goed geschreven, maar o, wat is dit een heerlijk boek! Vingers in je oren en lezen maar. Levende bezems is geschikt voor lezers vanaf elf jaar, die houden van ouderwetse, lange verhalen.
illustraties: Katrien Holland
Van Goor, november 2016
De vader en moeder van Siem zijn de eigenaars van de parfumfabriek Hemelse Neuzen. Later, als Siem groot is, zal hij de fabriek erven en wordt hij directeur van dit fantastische familiebedrijf. Maar jammer genoeg kan Siem lang niet zo goed ruiken als zijn ouders en is hij totaal niet geïnteresseerd in parfum. Al van kleins af aan gaat hij dolgraag naar de buren, de familie Pierewaai. De buren hebben een struisvogelfarm en Siem is stapelgek op struisvogels. Op zijn negende verjaardag krijgt hij zelfs een eigen struisvogeltje cadeau en beloven opa en oma Pierewaai hem dat hij later struisvogeldirecteur mag worden.
De vader en moeder van Siem vinden dit verschrikkelijk. Siem moet hun fabriek voortzetten!
Zij besluiten ervoor te zorgen dat de struisvogelfarm weg moet. Het is voor Siems eigen bestwil. Ze schakelen mevrouw Witjes van de gemeente in. De struisvogelfarm zorgt voor stankoverlast! Maar Siem gaat ervoor zorgen dat de struisvogels mogen blijven.
Precies zoals je van een boek van Tosca Menten verwacht, is Siem Subliem en het ei van Jannes ontzettend grappig. Siems ouders lijken keurige mensen, maar ze zijn uiteraard verschrikkelijk achterbaks. Die arme Siem heeft niks in de gaten; hij denkt dat zijn ouders het beste met hem en vooral met de struisvogelfarm voor hebben en hij verzint het ene na het andere plan om ervoor te zorgen dat de struisvogels (en vooral hun poep) niet meer stinken. Plannen die doorgaans gedoemd zijn te mislukken, maar je voelt vanaf de eerste bladzijde aankomen dat alles aan het einde meer dan goed komt.
Kortom: Siem Subliem en het ei van Jannes is lekker lezen. Niks nieuws of vernieuwends, gewoon een toegankelijk, geestig rechttoe-rechtaan boek, vol humor en vaart geschreven en met heel veel struisvogelillustraties van Katrien Holland. Voor de liefhebbers is er goed nieuws: er komt al snel een vervolg aan.
Siem Subliem is een boek voor een brede doelgroep, dat zijn weg naar de lezers makkelijk zal vinden. Geschikt voor negen jaar en ouder.
vertaling: Maria Postema
Gottmer, decem ber 2016
Londen 1665. De stad gaat gebukt onder een grote pestepidemie. Maar apothekersleerling Christopher Rooy heeft nog iets anders aan zijn hoofd: zijn leermeester Benedict Sleedoorn is overleden en hijzelf mag het vak apotheker nog niet uitoefenen. Christopher zit in financiële nood, maar via een gecodeerde brief die zijn meester hem naliet, weet hij dat er in huis een geldschat aanwezig moet zijn.
Intussen duiken er in de stad twee merkwaardige mannen op. De ene heet Melchior; een profeet die voorspelt wie de pest krijgt en eraan zal bezwijken. De andere man is een onbekende apotheker. Hij heet Galenus en het lijkt erop dat hij een medicijn heeft tegen de pest. Met Tom als hulpje maakt deze Galenus in het geheim in apotheek Sleedoorn zijn medicijnen. Christopher is uiteraard bloednieuwsgierig wat de man doet, dus hij gaat op onderzoek uit. Dat onderzoek blijkt niet zonder gevaar. Bovendien heeft Melchior voorspeld dat iemand in Christophers nabije omgeving besmet zal worden met de pest. Wie?
De auteur sleurt de lezer het 17e eeuwse Londen binnen, inclusief de stank, de morsige steegjes, de verwaarloosde kinderen die op straat leven, de honger én de builenpest. Christopher is een scherpzinnige, sympathieke jongen, soms zelfs zo scherpzinnig dat je hem niet meer gelooft. Kritische geesten zouden constateren dat hij iets te vaak hulp krijgt van het toeval. Zijn vriend Tom is een goeiige tegenhanger, met z’n tweeën vormen ze een onweerstaanbaar duo. Samen met hen speurt de lezer naar alle raadselen rondom de apotheek van Sleedoorn. Wie (heel) goed oplet, ontcijfert de codes, doorziet wie er te vertrouwen is en wie niet, legt verbanden en ontdekt waar Christopher en Tom tenslotte ook achter komen. Het verhaal verloopt in een razend tempo; het is een ouderwets lekker avontuur, de smaak van verrukkelijk lezen spat van de bladzijden.
Deze razendspannende historische thriller is het vervolg op De sleutel van Sleedoorn; een boek waarin held Christopher ook diverse codes wist te kraken om achter een geheim te komen. Het is het handigst om gewoon met deel 1 te beginnen; dan begrijp je meer van de achtergronden van Christopher en Tom. Beide boeken kun je niet wegleggen als je er eenmaal in bent begonnen. Heerlijk lezen voor avonturiers van elf jaar en ouder.
Pagina 8 van 12