vertaling: Maria Postema
Gottmer, oktober 2015
Londen 1665. Christopher is een weesjongen die leerling is bij meester-apotheker Benedict Sleedoorn. Hij leert natuurlijk medicijnen maken, maar hij ontdekt ook wat ingrediënten kunnen aanrichten; een teveel aan doornappel is bijvoorbeeld zwaar gif. Daarnaast leert Christopher ongemerkt nog veel meer: latijn lezen, codes ontcijferen en zijn hersens gebruiken.
Dat laatste komt hem goed van pas als blijkt dat er een sekte actief is die het op apothekers voorzien heeft. Er zijn al drie meesters binnen het gilde vermoord. Meester Sleedoorn is het vierde slachtoffer. In het grootboek leest Christopher een boodschap in geheimschrift, maar ook nadat hij die ontcijferd heeft, begrijpt hij niet veel van wat zijn meester hem op het nippertje te zeggen had. Samen met zijn beste vriend Tom probeert hij de oplossing te vinden. Waarom is meester Sleedoorn vermoord? En door wie? Met elke stap die hij verder komt, beseft Christopher dat ook zijn eigen leven in gevaar is. Maar wat betekent zijn eigen leven in vergelijking met het levenswerk van zijn meester?
In een razend tempo volgen de gebeurtenissen in De sleutel van Sleedoorn elkaar op. Christopher is slim, nieuwsgierig en tamelijk roekeloos en deze eigenschappen maken van hem een hoofdpersoon die je niet altijd kunt bijbenen, maar waar je wel heel erg op gesteld raakt. Voor een 14-jarige weesjongen uit 1665 denkt hij soms erg zelfstandig en volwassen, maar dat vergeef je de auteur. Samen met Christopher kan de lezer meepuzzelen naar wat Sleedoorn te vertellen had, al zijn de codes niet makkelijk te ontcijferen.
De auteur is natuurkundige en geen historicus en dat is hier en daar te merken. Er zijn wat historische foutjes, al zullen die jonge lezers niet snel opvallen. Daar staat tegenover dat de sfeer van een stad rond 1665 erg mooi getroffen is, tenminste, dat denk je maar, want niemand kan het controleren.
Kortom: een avontuurlijk, razendspannend boek, voor liefhebbers van geschiedenis en ingewikkelde puzzels. De Sleutel van Sleedoorn is het eerste deel van een trilogie. Het is een afgerond verhaal, maar er zijn genoeg openingen om te laten weten hoe het verder gaat met Christopher. Er staat de lezer nog een hoop te wachten!
Geschikt voor elf jaar en ouder.
illustraties: Annette Fienieg
Hoogland & Van Klaveren, november 2016
Winter 1944. Jaap woont in het westen van het land. Jaaps broertje Kleine Kees heeft een opgezette buik van het hongeroedeem, zijn moeder krijgt een baby die maar twee minuutjes leeft, omdat moeder vel over been is. Een tweeminutenzusje zonder naam, dat door Jaap in stilte Wiesje wordt genoemd. Een naam als een zuchtje wind.
Wanneer er niets meer te eten is, mogen Jaap, Kees en hun zus Nel met een boot naar Friesland om aan te sterken. Jaap wordt ondergebracht bij meneer en mevrouw Schut. Ze zijn aardig voor hem, maar hij heeft het moeilijk. Jaap verstaat geen Fries, hij moet de geleende kleren van een buurjongen dragen, hij mist zijn moeder en op school moet hij letterlijk vechten om niet gruwelijk gepest te worden. Langzaamaan went hij aan de situatie. Zou het snel vrede zijn en wordt alles dan weer zoals het was voor de oorlog begon?.
Naar het Noorden is opgedragen aan Dolf Verroen, de schrijver van Oorlog en vriendschap. De boeken lijken op elkaar: het zijn allebei verhalen over het dagelijks leven tijdens de Tweede Wereldoorlog, gezien door de ogen van een jongen van een jaar of elf. Daarnaast zijn beide boeken prachtig qua taal; stilistisch is vooral Naar het Noorden om van te smullen.
Het is oorlog, de omstandigheden zijn moeilijk, de kou en honger zijn tussen de regels door voelbaar, maar wanneer Jaap uiteindelijk veilig in Friesland is, moet er een heel ander soort oorlog gevoerd worden. ‘Geen oorlog is al vrede genoeg’ constateert Jaap als het over het gepest van zijn buurjongen Tjeerd gaat.
Naar het Noorden wordt zorgvuldig opgebouwd in drie grote hoofdstukken (Honger, Op weg en Het Noorden), plus nog een vierde hoofdstukje Weer thuis. Dat laatste hoofdstukje bungelt er een beetje bij en had wat beter uitgewerkt mogen worden, al zijn er prachtige schrijnende details, zoals Kleine Kees die tegen zijn oma ‘Bliuw fan my ôf, beppe’ zegt als zij hem probeert aan te halen, of de moeite die de moeder ermee heeft als Jaap vertelt hoe lekker de pannenkoeken in Friesland waren.
Een prachtig subtiel boek om vaak te (her-)lezen, over een heel gewone jongen in een ongewone tijd. Tien jaar en ouder.
illustraties: Mark Janssen
Van Goor, september 2016
Nina’s vader is postbode. Op een dag kan hij een brief niet bezorgen, omdat deze geadresseerd is aan ‘Het Ministerie van Oplossingen’. Dat Ministerie bestaat niet, zegt Nina’s vader. Nina is bloednieuwsgierig en ‘leent’ de brief van haar vader. De brief is geschreven door Ruben, een jongen van negen die ontzettend gepest wordt door Sophia. Hij hoopt dat het Ministerie hem kan helpen. Omdat ze niets over dat Ministerie kan vinden op internet, besluit Nina om zelf Ruben te gaan helpen. Samen met haar vriendin Alfa sluit ze vriendschap met Ruben én met zijn heel oude buurvrouw. Deze mevrouw Vis vertelt hen dat het Ministerie weldegelijk bestaan heeft en dat zij er vroeger voor werkte. Als de kinderen drie oplossingen kunnen bedenken voor mensen met problemen, mogen ze een nieuw Ministerie oprichten. Dat is net iets voor Nina! Ze gaan aan de slag, maar die vervelende Sophia mag niets in de gaten krijgen. Zij probeert Ruben nog steeds dwars te zitten.
Nina is een energieke dame. ‘Ze heeft de wind weer in haar hoofd,’ zegt haar moeder. Nina is geknipt voor het Ministerie, want ze is een kind dat niet in vragen denkt, maar in oplossingen. Haar manier om de jongere Ruben te helpen, is simpel en doeltreffend. Ruben zelf wordt weliswaar gepest, maar is tegelijk een snoeislim jongetje met een hoop in zijn mars. En wat heerlijk: nergens een verklaring waarom Sophia zo’n kreng is. Mooi zo.
Het toeval helpt de kinderen weliswaar een handje mee, maar nooit op een manier dat het ongeloofwaardig wordt. Je zou de avonturen van Nina, Alfa en Ruben bijna zelf kunnen beleven, terwijl het boek tegelijkertijd heerlijk fantasievol en verfrissend aandoet. Naar het einde toe wordt het zelfs nog spannend, want het lijkt erop dat het Sophia lukt om het nieuwe Ministerie te blokkeren. Vrees niet, natuurlijk loopt een boek als dit goed af.
Wat is Het Ministerie van Oplossingen een leuk en gezellig boek! Het verhaal wordt met plezier en vaart verteld, van Nina, Alfa en Ruben ga je houden alsof ze je eigen vrienden zijn en wat heerlijk dat er zoiets positiefs als een Ministerie van Oplossingen bestaat. Dit is een boek om heel vrolijk van te worden.
Vanwege de indeling in hoofdstukken is het boek heel geschikt als voorleesboek in de klas, maar je kunt het natuurlijk ook lekker zelf lezen. Geschikt voor tien jaar en ouder.
Querido, oktober 2016
De eerste dag in de brugklas op een nieuwe school. Parker heeft besloten zo onzichtbaar mogelijk te zijn, dat is het veiligst. Helaas zet ze zichzelf die eerste dag al voor gek door Jingle Bells te blaffen als een hond, alleen maar om te laten zien dat ze het kan. Vanaf dan staat ze bekend als ‘Barker’ zoals Sven haar pesterig noemt.
Sven heeft zich juist voorgenomen om met een briljante stunt binnen te komen. Hij wil niet die zielige jongen uit 1b zijn. Dat mislukt. Al heel snel krijgt hij een epileptische aanval in de klas en weet de hele school dat er iets met hem is.
Dan ontdekt Parker dat Sven een hulphond heeft. En niet zomaar een hulphond, nee, het is Alaska, háár hond, die weg moest omdat haar broertje allergisch was. Ze heeft nu dus nog een reden om de pest aan Sven te hebben. Als ze Alaska wil zien, moet ze ’s nachts naar haar toe. En dat doet Parker. Vermomd, met een bivakmuts op, zodat ze niet herkend wordt door Sven. Toch ontdekt Sven wie dat geheimzinnige meisje is. En dat is het begin van een vreemde vriendschap, met een hond als verbindende factor.
De dag nadat Anna Woltz een Gouden Griffel kreeg voor Gips (2015) verscheen Alaska. Ook dit boek is een Griffelkandidaat. Twee heel verschillende pubers die ieder zo hun eigen probleem hebben, wisselen elkaar af als hoofdpersoon.
Parker heeft vijf weken geleden iets verschrikkelijks meegemaakt, maar dat voel je aanvankelijk meer dan dat je het leest. Met kleine beetjes laat Anna Woltz de informatie vrij. Dat Sven epilepsie heeft (en zich daarvoor schaamt) is veel sneller duidelijk. Hupsakee, een aanval die door nieuwsgierige schoolgenoten gefilmd en doorgestuurd wordt, het zal je maar gebeuren. En dan die stomme hond met dat niet-aaiendekje op. Sven is boos en dwars en reageert zich af op anderen. Logisch dat Parker de pest aan hem heeft en vindt dat zo’n rotjoch haar hond niet waard is.
Een prima boek, bijna net zo goed als Gips, zorgvuldig opgebouwd, met veel verhaallijnen die mooi vervlochten worden, met prachtige zinnen en met een kijkje in de hoofden van twee brugklassers die elkaar niet kunnen luchten of zien. Of juist wel. Want aan het einde komt natuurlijk alles in orde. Alaska is een vlot verteld, fijn leesbaar boek dat je meteen laat verlangen naar het volgende boek van Anna Woltz. Geschikt voor tien jaar en ouder.
Van Holkema & Warendorf, september 2016
Het is 1934. Arie woont in een grensdorp in Limburg. Thuis hebben ze het niet breed, want ze leven van ‘de steun’ omdat Aries vader geen werk heeft. Vandaar dat extra inkomsten van de smokkelarij heel welkom zijn. Aries vader smokkelt geregeld een zak met het ’vette goud’ (boter) de grens over, al is oma daar fel op tegen. Op een dag gaat het dan ook mis: vader wordt gesnapt en moet voor een aantal weken de cel in.
Leendert van de bakker bazuint rond dat de vader van Lisa de smokkelaars heeft verraden bij de douane. Arie kan en wil het niet geloven, want hij is heimelijk verliefd op Lisa. Volwassenen worden is ingewikkeld, ontdekt hij. Oma is weliswaar tegen smokkelen, maar om haar zoon vrij te krijgen, gaat zij toch met boter onder haar rokken de grens over. Bakker Chris lijkt mee te werken aan het smokkelen, maar is hij niet toch de verrader? En hoe zit het nou precies met zijn moeder? Is ze dood of woont ze in België?
In Smokkelkinderen wordt kleine gemeenschap waar Arie opgroeit sfeervol omschreven. Aries beste vriend Toon is de zoon van een grenswachter en dat is voor hun vriendschap amper een probleem. Arie zelf heeft een hoofd vol dromen: hij wil weliswaar mee op smokkeltocht, maar hij wil ook graag schrijver worden als hij groot is. Zijn meester steunt hem, geeft Arie zelfs een schrift en een potlood cadeau en leent hem boeken om verder te komen. Een barse oma met een klein hartje, zus Nelleke die geestelijk achter is en op haar veertiende nog in haar broek poept, en niet te vergeten de Flapper, zijn personages die het boek kleur geven.
Wel is Smokkelkinderen wat ‘vol’: enerzijds de spanning rondom het smokkelen en de vraag of er een verrader in het dorp is, anderzijds ontdekt Arie een geheim rondom zijn moeder. Ze zou overleden zijn, is hem altijd verteld. Beide thema’s worden beschreven en allebei krijgen ze te weinig aandacht. Rondom die verrader had het verhaal veel spannender en schrijnender gekund, maar het komt vrij gladjes allemaal in orde.
Neemt niet weg dat Smokkelkinderen een echte ‘Vriens’ is: een fijn en toegankelijk boek. Voorin staat een plattegrond van het dorp afgebeeld, zodat je je makkelijk een beeld kunt vormen van de omgeving waar Arie rondloopt. Smokkelkinderen is een prettig leesbaar historisch boek voor een grote groep lezers vanaf tien jaar.
illustraties: Martijn van der Linden
Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren, mei 2015
Zilveren Griffel 2016 van de Griffeljury en Vlag & Wimpel 2016 van de Penseeljury
Al in 1857 had Rotterdam zijn Diergaarde. Het begon als een vijver voor het station waarin eenden zwommen en met kippen en fazanten eromheen, maar al snel volgden roofvogels, een aap, rendieren, vossen, hyena’s, een ocelot en een bruine beer die Kees heette. Eind jaren ’30 van de twintigste eeuw was de Diergaarde zo groot geworden, dat hij moest verhuizen naar een gebied bij de Blijdorppolder. Maar vlak voor de verhuizing, brak de Tweede Wereldoorlog uit.
14 mei 1940 was een rampdag voor Rotterdam én voor de Diergaarde. De stad werd gebombardeerd en ook de Diergaarde veranderde letterlijk in een puinhoop. Veel dieren kwam om in de vlammen, andere dieren zoals leeuwen, tijgers en de beren moesten worden afgemaakt. Het zou te gevaarlijk zijn als deze dieren zouden ontsnappen in de chaos.
Toch is er nog verhuisd naar de nieuwe dierentuin. En er kwamen nieuwe dieren bij; ze verhuisden vanuit andere dierentuinen of ze werden gewoon geboren. Diergaarde Blijdorp doorstond de oorlog, ondanks de bombardementen en de hongerwinter.
Een heel bijzonder oorlogsboek, niet met mensen maar met dieren in de hoofdrol. Het boek start als een zeer lezenswaardige verzameling verhalen over het ontstaan van de Diergaarde Blijdorp, over de dieren die er woonden en vooral over hoe men met die dieren omging. Vanaf het moment dat de oorlog uitbreekt, maakt het boek echt indruk. Het dilemma van de directeur – het preventief laten afmaken van de roofdieren – laat het verdriet voelen over de omgekomen dieren. Ook andere dieren stierven, maar bijvoorbeeld de pantserkrokodillen overleefden de oorlog en werden meer dan 85 jaar oud.
Resultaat is een uitermate informatief boek met een originele invalshoek, over de oorlog. Een aap op de wc is bovendien prachtig geïllustreerd door Martijn van de Linden; de aap Marco kijkt je vanaf de gekleurde paginagrote illustraties zo vriendelijk aan dat je hem meteen over zijn kop zou willen aaien. Wat een mooi verzorgd boek! En wat bof je toch maar als je zo’n mooi boek cadeau krijgt. Een verrukkelijk bezit voor dierenliefhebbers vanaf tien jaar (en voor heel veel ouder).
illustraties: Elly Hees
Van Goor, september 2010
CPNB-kerntitel Kinderboekenweek 2016
Op een dag staat de opa van Bette Babs op de stoep. Hij is lang geleden naar Amerika geëmigreerd. Vroeger was hij slager in Nederland en won hij jaren achter elkaar De Worstwedstrijd van het Jaar. Na een vreselijke ruzie met slager Smak werd hij voor 25 jaar gediskwalificeerd. Het is geen toeval dat hij nu terug is: opa Tuitjes wil stiekem de Worstwedstrijd van de Eeuw winnen.
Maar is het ook toeval dat Bette Babs van opa een varkentje voor haar verjaardag krijgt? Bette Babs is in elk geval ontzettend blij met Knor. Wie heeft er nou een biggetje als huisdier? Opa leert haar hoe ze het best voor Knor kan zorgen en hoe Knor een gezond en kogelrond varken kan worden. Maar Tijn, het vriendje van Bette Babs, vertrouwt die opa voor geen halfje. En hoe zit het met slager Smak? Wil hij Knor echt door de worstmachine draaien? De dag van de Worstwedstrijd nadert. Knor moet beschermd worden, al is het niemand meer duidelijk tegen welke slager met welke snode plannen.
‘Als je niet van worst houdt, kun je dit boek beter niet lezen. En als je wel van worst houdt, eigenlijk ook niet,’ waarschuwt Tosca Menten. Maar het zou toch jammer zijn om De wraak van Knor niet te lezen. Dat die opa niet deugt, voelt iedere lezer al op de eerste bladzijde. Dat zorgt weer voor een heerlijk Jan Klaassen-effect, want Bette Babs is zo blij met Knor dat ze de plannen van haar opa niet in de gaten heeft. Pas op Bette Babs! Achter je!
Knor is een varkentje waar niet alleen Bette Babs en Tijn dol op zijn (en opa ook, maar dan om een andere reden), maar waar de lezer ook veel van gaat houden. Dit varkentje mag nooit in de worstmachine terecht komen! En natuurlijk kruipt Knor door het oog van de naald en loopt alles goed af en krijgt opa zijn verdiende loon. Heel overzichtelijk en bevredigend.
De wraak van Knor is een toegankelijk en grappig boek, tikje voorspelbaar, maar ach. Heel veel kinderen zullen het schaterlachend lezen. Het boek is ook geschikt als voorleesboek in de klas. Voorlezen vanaf een jaar of acht, zelf lezen vanaf negen. En inderdaad: wie De wraak van Knor heeft gelezen, wil voorlopig geen varkensvlees meer eten, en al helemaal geen worstjes!
Lemniscaat, mei 2016
Lynn heeft zomervakantie. Maar haar vriend Joeri is aan het wandelen in de bergen – waar hij geen bereik heeft - en het duurt nog een eeuwigheid voor hij terugkomt. En dat terwijl ze vlak voor de vakantie heel even gezoend hebben en Lynn nu smoorverliefd is.
Als bij een verbouwing de achtergevel zo ongeveer uit hun huis valt, verhuizen Lynn en haar moeder zolang naar een bejaardencamping bij Haarlem. Ook daar is het om je dood te vervelen, tot Lynn haar klasgenote Fenna in de stad tegenkomt. Fenna’s broers zijn door de politie opgepakt en zij wil naar de gevangenisdirecteur gaan om hem te vertellen wat er echt gebeurd is. Wanneer Fenna de laatste bus naar huis mist, neemt Lynn haar maar mee naar de camping, maar daar is haar moeder weer niet blij mee. En als eindelijk, eindelijk Joeri terugkomt uit de bergen, ontdekt Lynn tot haar schrik dat hij niet zit te wachten op verkering met haar. Joeri weet niet dat Lynn verliefd is en ziet haar ‘gewoon’ als zijn vriendin. Hoe komt het ooit nog goed met Lynn?
Het derde boek over Lynn, het stoere meisje dat nu toch echt een puber is geworden. Een ontzettend verliefde puber, stapelgek op de jongen die al jaren haar beste vriend is. Ze zweeft nu dus door het leven op een zachte ligstoel van het merk Corbusier en kan niet wachten toen Joeri weer terug is. In de tussentijd is ze dezelfde onhandige kamikazepiloot die ze in de twee vorige boeken ook was.
Toch is Lynn 3.0 iets minder sterk dan de voorgangers. In Lynn en Lynn 2.0 wrong en schuurde het; Lynn balanceerde op het randje van de puberteit en maakte de ene fout na de andere, waardoor je als lezer ontzettend goed mee kon voelen wat voor ramp het is om elf of twaalf jaar te zijn en geen idee te hebben hoe je je in het sociale verkeer moet bewegen. In dit boek tobt Lynn ook heel wat af, maar staat ze wel haar mannetje en trekt zich weinig van de mening van meiden uit haar omgeving aan. De verhaallijn over de broers van Fenna voegt niet zo veel toe, al levert het wel wat mooie, pijnlijke scènes op.
Lynn 3.0 heeft verschillende sterke hoofdstukken, dus over het geheel genomen is het nog steeds een goed geschreven boek over een bijna-brugklasser in de jungle die puberteit heet.
De boeken zijn een must voor onzekere meiden van elf à twaalf jaar - en voor iedereen die ouder is en zich daarom gelukkig prijst.
illustraties: Martijn van der Linden
Querido, april 2016
Yuna woont op een eiland waar iedereen elkaar kent en waar iedereen wacht. Op het schip van Yuna’s opa dat is uitgevaren en niet is teruggekeerd. ‘Wie niet komt, blijft verwacht,’ zegt men, maar dat is voor Yuna toch heel moeilijk te verwerken. Ze zoekt troost bij haar oma, de verhalenvertelster van het eiland. Bij elke volle maan verzamelen de bewoners van het eiland zich rond de zwarte steen, waar oma op plaats neemt en vertelt. Maar nu opa vertrokken is, is de verhalenstroom van oma opgedroogd. Ze wil dat Yuna haar plaats inneemt, maar Yuna durft niet. Ze is pas twaalf, ze weet nog geen verhalen.
Dan komt er plotseling een vreemdeling op het eiland, een grote man die elke volle maan een verhaal vertelt, vervolgens zorgt voor een groot net vol vis en tenslotte de rest van de maand snurkend slaapt. Hij helpt het eiland aan verhalen, terwijl Yuna uit blijft kijken over de zee. Keert het schip van haar opa nog terug?
Een poëtisch boek over verlangen en over vertellen. 'Lang geleden was er geen angst en geen verlangen. Niets om bang voor te zijn.' Zo beginnen de verhalen van Arp, de reusachtige verhalenverteller. Tegenwoordig is het wel anders, zeker als je opa mogelijk verdronken is. Yuna’s maan is een boek dat uitnodigt om het hardop voor te lezen, want dan hóór je ook nog hoe mooi en vloeiend de tekst loopt. Bij het boek is een MP-3-cd (met muziek van Floor Minnaert) waarop Hans Hagen de tekst zelf voorleest.
Een extra vermelding waard zijn de illustraties van Martijn van der Linden. Ze zijn paginagroot, in kleur gedrukt en net zo sprookjesachtig betoverend als het verhaal.
En dan: welk kind is blij met dit boek? Op deze vraag is moeilijk antwoord te geven. Yuna’s maan is prachtig, wonderlijk (helaas: het einde is wat afgezaagd; Hagen zou iets beters kunnen verzinnen), maar het is net als met poëzie: het zal maar een klein groepje kinderen aanspreken. Maar het kind aan wie Yuna’s maan besteed is, heeft er een prachtig lievelingsboek bij. Minimumleeftijd is een jaar of negen.
Lemniscaat, maart 2015
(eerder verschenen bij Leopold, 1996)
Kerntitel CPNB Kinderboekenweek 2016
De opa van Jakob verhuist terug naar Bakkum, het dorp waar hij als jongetje woonde. Jakob helpt mee met het opknappen van het huis. Opa vertelt hem spannende verhalen die zich afspelen in de buurt van Bakkum: over het geheimzinnige Houtvolk, over wisselvruchten en een meertje in de duinen, en over je Reisgenoot, die je maar drie maal in je leven te zien krijgt.
Als zijn grootvader van het dak valt en ijlt van de wondkoorts, is Jakob bang dat opa zijn Reisgenoot ziet en dus bijna dood gaat. Opa's oude buurvrouw vertelt hem over een rode houten zwaan, die opa als kind is kwijtgeraakt. Om te genezen heeft opa zijn zwaan nodig.
Tijdens een wandeling in de duien, valt Jakob van een bruggetje. Als er bloed uit een schaafwond in het water druppelt, veranderen de karpers uit het meer in karpermannen. Vanaf dat moment komt Jakob terecht in een andere tijd, in een magische wereld. De karpermannen achtervolgen hem, het meisje Neeltje brengt hem in veiligheid bij het Houtvolk. Met hulp van Neeltje vindt Jakob de rode zwaan. Maar wie is Neeltje nu eigenlijk?
De rode zwaan verschenen al in 1996, maar is in 2015 opnieuw in een herziene versie uitgegeven. Het boek begint realistisch en toch sprookjesachtig, met een oude grootvader die spannende verhalen vertelt aan zijn kleinzoon. De kleinzoon gelooft er niet veel van, maar luistert wel graag. Pas als Jakob van de brugleuning valt en daardoor terecht komt in een wereld met een andere tijd, een wereld die eigenlijk ‘niet kan’, dan wordt het verhaal echt magisch. Het knappe is dat de ‘echte’ wereld en de ‘magische’ wereld door elkaar lopen en dat het voor de lezer toch heel geloofwaardig is wat er allemaal gebeurt. Daarbij is met name de achtervolging van de karpermannen, die van Jakobs bloed dronken, ontzettend spannend.
De rode zwaan is een boek om een hele avond met je vingers in je oren en rode wangen in te lezen. Wat een heerlijk verhaal! Het boek is geschikt voor lezers vanaf elf jaar, die houden van magie waarin je echt kunt geloven. Immers: de bossen bij Bakkum bestaan echt , op het schutblad van het boek staat een getekende plattegrond van de omgeving waar De rode zwaan zich afspeelt. Je kunt er zo naar toe gaan. Zou het allemaal dan toch echt gebeurd zijn?
illustraties: Martijn van der Linden
Leopold, maart 2016
Maria is twaalf. Ze heeft alles: een rijke vader die eigenaar is van een theeplantage, een moeder die haar haren vlecht, en een stoet tantes die op haar verjaardagsfeest komen. Het mooiste verjaarscadeau krijgt ze van haar vader: een eigen slaafje, opgediend op een zilveren schaal. Haar tante geeft haar een bijbehorend zweepje. Doodgewoon, want als je je slaven te vrij laat, krijg je er later spijt van.
Slaven zijn handelswaar. Als slaafje Koko niet meer bevalt, wordt hij verkocht voor een ander. En als Maria’s moeder jaloers is op de privé-slavin van haar man, dan slaat ze haar met de hak van haar schoen in het gezicht. ‘Net goed,’ lachen de tantes. Slaven zijn geen mensen, vindt Maria. En wat ze wel zijn, daar denkt ze niet eens over na.
In ongeveer veertig korte hoofdstukjes vertelt Maria over haar leven. Het boek lijkt hierdoor op een soort dagboek: korte zinnetjes in de ik-vorm laten zien hoe ver verheven Maria zich voelt boven de slaven op de plantage en in huis. Omdat de (uiteraard blanke) volwassenen in haar omgeving zich net zo gedragen, is het heel logisch dat ze zo denkt. De enkele slaaf die in opstand komt, wordt veroordeeld tot twintig zweepslagen, net als Maria haar toetje opeet. ‘Eigen schuld,’ zegt haar moeder nog laconiek, als ze de slaaf hoort gillen. Het toetje smaakt er niet minder om.
Dit verhaal is schreeuwend onrechtvaardig, juist omdat de hoofdpersoon zo fout is en dit zelf niet beseft. En omdat er letterlijk niets verandert aan de positie van de slaven gedurende het verhaal, is het boek heel indringend. Van een gemiddeld kinderboek verwacht je dat er vroeg of laat een held opstaat die de onderdrukte slaven te hulp komt. Niet dus. Hoe mooi wit ik ben laat de werkelijkheid zien, zoals het er vroeger op een plantage aan toe moet zijn gegaan. Niet meer en niet minder.
Hoe mooi wit ik ben is een knap geschreven boek voor liefhebbers. Het verscheen eerder onder de titel Slaaf kindje slaaf (2006). Door de korte hoofdstukjes en de ruime bladspiegel zou je geneigd zijn te denken dat het een boek voor beginnende lezers is. Niets is minder waar. Vanwege het onderwerp en nog meer vanwege het onrecht tussen de regels door, moet je toch echt meer een stuk ouder zijn. Het is een verhaal dat in een kwartier gelezen is, maar dat veel langer in je hoofd blijft hangen. Ook geschikt voor kinderen die moeite hebben met lezen. Tien jaar en ouder.
illustraties: Ludwig Volbeda
Querido, februari 2016
Tortot is een veldkok. Hij heeft ‘een hart als een vis op de bodem van de oceaan: ijskoud en berekenend’. En dat komt hem goed uit in deze tijd van de Grote Oorlogen, want het interesseert Tortot niet uit voor welk leger hij kookt, zo lang het maar het winnende leger is. Tortot is cynisch en gewetenloos en hij manipuleert gewoon tot hij zijn zin heeft gekregen. Toch heeft zijn vissenhart een zwak puntje: op een dag krijgt hij ongevraagd en ongewild de zorg over George op zich. Eigenlijk is het Halve George: een piepjonge soldaat van twaalf jaar die zijn benen kwijtraakte op het slagveld en die grenzeloos naïef en onhandig is. Ergens in Tortot ontdooit heel langzaam telkens een klein stukje van zijn vissenhart.
Een boek in de beste Biegeliaanse traditie, een verhaal dat elk zijpad inslaat, vol sprookjesachtige elementen en met heel veel personages die bloemrijk beschreven worden, ook al vervullen ze maar een rol in de marge. Een boek dat bovendien meer dan magnifiek is geïllustreerd met gedetailleerde pentekeningen waarop je niet uitgekeken raakt. Na het lezen, begin je gewoon weer van voren af aan en bekijk je de tekeningen, die minstens zo boeiend zijn als de tekst. Het is een boek als een doolhof en dan niet alleen het letterlijke labyrint waarin Tortot aan het einde van het verhaal uitgebreid in verdwaalt. Hoe Tortot zijn vissenhart verloor is namelijk ook een boek om in te verdwalen, in positieve en negatieve zin. Want door de barokke taal dreigt het soms te verzanden in de mooiigheid, waardoor je het werkelijke verhaal uit het oog verliest.
Dit is nou zo’n boek waarbij je iedereen die het nog niet kent jaloers aan kunt kijken, terwijl je denkt: Jij mag het nog voor het eerst lezen!
Benny Lindelauf en Ludwig Volbeda leveren met Hoe Tortot zijn vissenhart verloor een heel bijzonder boek af. De vormgeving is werkelijk prachtig, de taal ook – dat kun je niet vaak genoeg zeggen - de tekeningen zijn fantastisch, maar het verhaal is soms wat lastig te volgen. Het is daarom ook moeilijk te zeggen voor welke leeftijd Hoe Tortot zijn vissenhart verloor nou precies bedoeld is. Dromerige liefhebbers van de boeken van Paul Biegel kunnen met dit verrukkelijke boek weer vooruit. Minimum leeftijd is ongeveer een jaar of elf, een maximumleeftijd is er niet. Wat een heerlijk boek.
Pagina 9 van 12