Querido, februari 2015
Op de dag dat Oliver debuteert als keeper van het eerste elftal, gaat zijn wereld op zijn kop. Zijn vader stond niet als gewoonlijk langs de lijn en als Oliver thuiskomt, is er helemaal niemand. Diezelfde avond zoent hij tijdens het eindejaarsfeest met Wenche, het meisje waar zijn neef en beste vriend Bendik smoorverliefd op is. Bendik vindt het best, hij steekt zelfs zijn duim op naar Oliver, maar tot zijn schrik merkt Oliver dat hij meer opgewonden van Bendik raakt, dan van de zoen van Wenche.
Alles lijkt binnen een paar uur te veranderen. Olivers ouders willen uit elkaar gaan, omdat de vader van Oliver er al jaren vriendinnen op na blijkt te houden. Oliver is kwaad en in de war; hij blijft thuis weg, ontloopt zijn beide ouders en probeert te doen alsof alles heel gewoon is. Maar niets is gewoon, niet met zijn ouders, niet met Wenche, niet met Bendik en zeker niet met Oliver zelf.
Het leven van een heel normale jongen van zestien kan ineens een kwartslag draaien. Zo heeft het elftal dankzij jouw fantastische keepwerk de wedstrijd gewonnen en zo blijken je ouders te gaan scheiden. Niets is meer wat het zo vanzelfsprekend leek te zijn. Dat staat nergens in het boek letterlijk (goed, wel op de achterkant), maar de lezer voelt de verwarring van Oliver, de verwarring op alle fronten in zijn leven. Heel knap vlecht Edward van de Vendel het verleden en het heden door elkaar; de gebeurtenissen die voor zowel Oliver als Bendik van groot belang zijn geweest, maar die ieder op een eigen manier geïnterpreteerd en (wel of niet) verwerkt heeft.
Dankzij het cursieve gedeelte aan het begin en einde van het boek, weet je dat de gebeurtenissen waar Oliver over vertelt inmiddels drie jaar geleden zijn en dat hij een manier heeft gevonden om verder te leven. Die troost heeft de lezer hard nodig.
Het verhaal speelt in Noorwegen. Oliver kennen we al uit De dagen van de Bluegrassliefde (Querido, 1999). Oliver gaat chronologisch gezien aan dit boek vooraf. Beide boeken zijn zonder problemen afzonderlijk van elkaar te lezen.
Oliver is een pittig en tegelijk subtiel boek dat erom vraagt meteen opnieuw gelezen te worden, om de lagen die je de eerste keer miste alsnog te ontdekken.
The House of Books, oktober 2014
Het is in het voorjaar van 1948 als Maarten Prins verliefd wordt op de verpleegster Hanne die hij via zijn werk leert kennen. Zij is fel anti-nazi. Toch moet Maarten haar al snel zijn geheim vertellen: tijdens de oorlog waren zijn ouders ‘fout’. Ze waren lid van de NSB. En dat niet alleen: hijzelf was vanaf 1942 leerling van de Reichsschule in Valkenburg: een kostschool waar jongens werden opgevoed met de leer van de nazi’s. Maarten was er gelukkig, want eerder op de HBS in Haarlem werd hij gruwelijk gepest, terwijl thuis zijn vader alleen maar oog leek te hebben voor zijn oudere broer Walter. Op de Reichsschule maakte Maarten deel uit van de elite en werd hij klaargestoomd voor een goede baan. Maar de oorlog raakte op zijn einde, ook hij moest als jongen van zestien mee naar het front. Toen Duitsland capituleerde, kwam hij na veel omzwervingen in een heropvoedingskamp terecht. Langzaam zag Maarten in dat hij met de verkeerde ideologie was grootgebracht.
Het begin van Elke dag een druppel gif doet denken aan Oorlog zonder vrienden (Hartman, Lemniscaat, 1979), maar dan wat genuanceerder. Omdat Maarten ontzettend gepest wordt op de HBS, is het heel begrijpelijk dat hij dolgraag naar die Reichsschule wil; een school waar hij geen uitzondering meer is. Naarmate het verhaal vordert, wordt het boek steeds interessanter. Als de oorlog is afgelopen, zijn de rollen namelijk omgedraaid. ‘Foute’ Nederlanders - en ook jongens als Maarten - zitten achter prikkeldraad in voormalige concentratiekampen, hebben het koud en lijden honger. Maarten kan in eerste instantie niet geloven wat de nazi’s hebben aangericht; foto’s van bergen lijken beschouwt hij als geallieerd propagandamateriaal. Heel langzaam dringt tot hem door hoe hij gehersenspoeld is. Daarnaast moet hij een conflict met zijn ouders (en met name met zijn vader) uitvechten: de man naar wiens bewondering hij hunkerde, is van zijn voetstuk gevallen.
Dit maakt Elke dag een druppel gif niet alleen een lijvige oorlogsroman, maar ook een boek over het nemen van je eigen verantwoordelijkheid, over een vader-en-zoonconflict, over schuldgevoel en over hoe het verleden nog heel lang kan doorwerken. Stilistisch is het boek redelijk, maar het verhaal dat verteld wordt, blijft lang nadenderen in je hoofd. Een woordenlijst en een uitgebreide lijst met bronnen maken het boek compleet. Elke dag een druppel gif is geschikt voor lezers vanaf vijftien jaar.
Bestellen
Lemniscaat, juni 2014
Woelie brengt zijn dagen thuis door, in het vervuilde huis waar hij samen met zijn vader Joe woont. Joe drijft een slechtlopende telefoonwinkel – en organiseert illegale pokeravonden, Woelies moeder is opgenomen in een psychiatrische instelling. Woelie zelf durft overdag de deur niet uit, spijbelt van school en brengt zijn dagen door met dvd’s van Rail Away en met gluren naar de overbuurvrouw, terwijl hij masturbeert.
Dit verandert wanneer blijkt dat Joe terminaal ziek is. Joe besluit zijn zoon op eigen benen te zetten en gaat samen met hem de treinreizen maken die Woelie tientallen keren op dvd bekeek. Eerst gaan ze naar Amsterdam, dan naar Brussel en tenslotte naar Bonn en Keulen. Tijdens de reizen leert Woelie afscheid te nemen. Ten eerste natuurlijk van zijn vader, maar daarnaast ook van zijn angsten, neuroses en eenzaamheid.
Maanden later schrijft Woelie in een notitieboek over die bijzondere laatste weken met Joe, met zijn vader die nu niet meer leeft.
‘Woelie, mijn Woelietje, mijn liedje,’ zingt Woelies moeder. Voor haar zal Woelie eeuwig een kleine jongen blijven, terwijl ze zelf degene is die verzorging nodig heeft.
Woelie moet voor zichzelf leren zorgen. Hij heeft nooit écht contact met zijn vader gehad en weet tijdens die laatste weken ook niet precies hoe dat moet. Andersom blijkt hetzelfde. Vader en zoon draaien om elkaar heen, maar tussen de regels door voelt de lezer hoe ze, ondanks hun onvermogen, toch steeds toenadering zoeken.
Dat subtiele, wat niet gezegd wordt, is het (zeer) sterke punt van Joe & ik. Op andere fronten is het boek te nadrukkelijk, op het irritante af. Het is Woelie die zijn verhaal vertelt, en daar de lezer aan het begin van elk hoofdstuk tot vervelens toe aan herinnert. Woelie wil zijn verhaal afmaken, maar begint telkens opnieuw en vertelt dat ook elke keer opnieuw. Waarom is er voor deze kunstgreep gekozen? Het voelt nogal geforceerd aan.
Toch is Joe & ik een knap geschreven boek over afscheid nemen en over de liefde tussen een vader met een mislukt leven, en een zoon die dreigt dezelfde weg in te slaan. Wie zich niet stoort aan alle metaforen, leest een ontroerend verhaal over een jongen met wie het uiteindelijk goed zal komen, al is dat pas nadat je het boek hebt dichtgeslagen.
Geschikt voor vijftien jaar en ouder.
vertaling: Jenny de Jonge
De Harmonie, maart 2014
Linus kan zich nog wel herinneren dat hij een blinde man hielp een koffer in een busje te zetten. Vervolgens kreeg hij een doek met chloroform tegen zijn gezicht gedrukt en werd hij wakker in een afgesloten bunker. Nu zit hij in zijn eentje in een ruimte met zes slaapkamertjes, een keuken en een badkamer en met camera’s in het plafond. Er is een lift zonder bedieningspaneel die ’s ochtend beneden komt en ’s avonds weer omhoog gaat.
Na een paar dagen krijgt hij gezelschap van de negenjarige Jenny. Zij werd ontvoerd toen ze op weg was naar school. Daarna volgen Fred (een potige verslaafde), Anja (een succesvolle makelaar van 28), Bird (een wat geflipte zakenman) en tenslotte Russell (een oude natuurfilosoof met een hersentumor). Met z’n zessen zitten ze opgesloten in de bunker. Zes heel verschillende mensen. Ze ondernemen zinloze pogingen om te ontsnappen, ze speculeren over de ‘hij’ die hen gevangen houdt. En intussen manipuleert ‘hij’ zijn gevangenen door met de klok te knoeien, de verwarming te hoog of te laag te zetten, of geen eten te sturen. Of nog veel erger.
Van Kevin Brooks zijn we al heel wat broeierige, inktzwarte boeken gewend, maar Bunkerdagboek is inktzwart in het kwadraat. En broeien doet het ook. Zes zulke verschillende mensen in een afgesloten ruimte, dat moet escaleren. Linus is geen lieverdje, hij is van huis weggelopen en zorgde op straat voor zichzelf. Toch ontfermt hij zich over kleine Jenny die zo bang is en die om zichzelf te troosten zacht kinderliedjes zingt. Hartverscheurend. Samen met Linus krijgt de lezer een bloedhekel aan die verwende Anja en aan die engerd van een Bird. Het groepsproces dat ontstaat, is interessant om te volgen. Dat zal de onbekende ‘hij’ ook vinden. Die ‘hij’ zit niet voor niets te stoken, ‘als een kind dat met een stok in een mierenhoop peutert’ zoals Linus het omschrijft.
Brooks durft het aan om Bunkerdagboek volledig te laten ontsporen en de lezer geen antwoord te geven op belangrijke vragen. Waanzinnig. En het werkt! Bunkerdagboek is een gruwelijk boek, een echte, fantastische Kevin Brooks. Het dagboek van Linus is fascinerend, spannend en afschuwelijk. Lezen, dit boek! Geschikt voor lezers vanaf vijftien jaar.
vertaling: Esther Ottens
Lemniscaat, december 2013
Eigenlijk is het helemaal niks voor Bastian: vijf dagen in een afgelegen bos meedoen aan een middeleeuws rollenspel. Hij wil gewoon zo snel mogelijk zijn studie medicijnen afmaken, met zo hoog mogelijke cijfers. Maar Bastian is verliefd geworden op Sandra en zij is lid van Saeculum: een groep jongeren die elk jaar eropuit trekt om ver van de bewoonde wereld te doen alsof ze in de 14e eeuw leven. Zonder telefoon, zonder internet, zonder gemakken van de 21e eeuw.
Het begint als een leuk en ontspannend uitje. De spelleiding heeft een spannende queeste bedacht en de locatie is geweldig: een bosgebied waar nooit iemand komt, op het eeuwenoude landgoed van graaf Tristam. Deze graaf sprak ooit een vloek uit over het gebied, maar alleen Doro, de waarzegster in het gezelschap, gelooft in zijn boze krachten.
Dan verdwijnen achter elkaar drie mensen uit de groep: Lars, Wrat en Sandra. Er gebeuren onverklaarbare dingen, de andere leden van Saeculum vinden telkens stukjes boomschors met vreemde boodschappen erop. Het lijkt erop dat de vloek van Tristam tot leven is gewekt en dat niemand ooit nog levend het bos zal verlaten.
Zelfs de meest nuchtere lezer raakt in de ban van de vloek van graaf Tristam. Steeds meer gaat er fout tijdens de larp op zijn landgoed. Er gebeurt zo veel onverklaarbaars dat het bijna niet anders kan of er zijn duistere machten in het spel.
Saeculum is fantastisch opgebouwd. Stapje voor stapje gaat de lezer mee terug de 14e eeuw in. Stapje voor stapje worden de gebeurtenissen in het bos vreemder en de dreiging groter, stapje voor stapje maakt de lezer kennis met de krochten van de menselijke geest. Het risico met een dergelijk boek is dat de ontknoping vergezocht en/of ongeloofwaardig is. Dat is bij Saeculum absoluut niet het geval. De lezer slaat driftig aan het terugbladeren en denkt telkens: oh ja, nu snap ik het, nu begrijp ik wat daar-en-daar precies gebeurde. Elk puzzelstukje valt uiteindelijk op zijn plaats.
Het eerste boek van Poznanski (Erebos, Lemniscaat, 2011) was goed en spannend. Saeculum is spannend in het kwadraat. Een goed geschreven en uitstekend geconstrueerd boek met interessante personages en een formidabele ontknoping. Een Aanrader met een hoofdletter A voor lettervreters van vijftien jaar en ouder.
Bestellen
Manteau, oktober 2010
Bekroond met de Boekenleeuw 2011 (België)
Antwerpen, 1582. Gitte is als kleuter door haar moeder bij het weeshuis achtergelaten. Inmiddels is ze veertien en een volleerde gauwdief. Toch wordt ze opgepakt door een stadswacht en veroordeelt de baljuw haar tot de galg. Op het nippertje weet Gitte aan de dood te ontkomen: de onderbaljuw is verliefd op haar geworden. Hij weet de baljuw ervan te overtuigen dat Gitte de dochter moet zijn van een Spaanse edelman die adviseur is van Filips II. Gitte draagt namelijk een schelp, een camee, met de naam van de hertog van Almendraje om haar hals. Volgens haar moeder was deze hertog Gitte’s vader.
Gitte komt niet zomaar vrij. Ze moet als spionne voor de Nederlandse Prins van Oranje naar Spanje gaan en proberen om via de hertog geheimen aan de Spanjaarden te ontfutselen. Dat gaat goed, tot Gitte verliefd wordt op haar neef don Domingo. Bovendien houdt ze van Sevilla, haar vader en diens vrouw. Wil ze deze mensen wel verraden? En wie is ze nou: hertogin Ynèz de Almendraje of Gitte de Beurzensnijdster uit de Antwerpse goot?
Ik had beter moeten weten op de jaarmarkt in Antwerpen, daar waar al het rijk volk met zijn plooikragen en zijn pelsen mantels komt pronken. Een boek dat zo begint, daarin kan het alleen maar slecht aflopen met de hoofdpersoon. Gitte gaat een gigantische fout maken. En onmiddellijk lees je gretig verder, want wat is die fout en wat zijn de afschuwelijke gevolgen? Binnen halve een bladzijde ben je op die jaarmarkt en gluur je met Gitte mee naar dat dametje met die marterpels dat zo hooghartig over de kinderkopjes drentelt. De auteurs zuigen de lezer het Antwerpen in de tijd van de godsdiensttwisten binnen. Dit boek prikkelt al je zintuigen. Je ruikt de stank van de stegen, voelt het vocht langs muren glijden en hebt met Gitte honger en koude voeten. Wanneer iemand een brandmerk krijgt, is bladzijden later het gekrijs nog te horen. Daarbij is het verhaal zelf meeslepend, adembenemend en verrukkelijk spannend.
Fantastisch, wat een spectaculaire historische roman! Goed, er zijn wat toevalligheidjes, het lukt Gitte erg makkelijk om bij de hertog in huis te komen en nog wat van die kleinigheden. Hindert niet. Galgenmeid boeit tot op de laatste (van de bijna 500) bladzijden. Het boek won terecht de Vlaamse Boekenleeuw 2011. Geschikt voor lettervreters van vijftien jaar en ouder.
Bestellen
Querido, mei 2008
Bekroond met de Gouden Lijst 2009
België in de Tweede Wereldoorlog. Aan het oostfront vechten Bolsjewieken, die alle kerken platbranden. Jonge Vlamingen worden opgeroepen om mee te strijden tegen Rusland en voor Volk en Vaderland, om zo het katholieke geloof te redden. Jef wil dolgraag zo’n strijdende held zijn, evenals zijn beste vriend Ward, maar zijn ouders houden hem tegen. Ook zijn zus Renée wordt woedend als ze van hun plannen om naar het oostfront te gaan hoort. Ward is nog wel haar lief. Jef wikt en weegt, voelt zich een schrikschijter die alleen droomt van heldendom. Hij zwicht en blijft thuis.
Na de oorlog wordt Jef gehuldigd als een held, terwijl hij dat allang niet meer wil zijn. Zijn kleine broertje Remi kijkt huizenhoog tegen hem op. Jef heeft een geheim dat hij het liefst mee zijn graf in zou nemen. Het heeft iets te maken met Ward. Ward was vier jaar lang spoorloos, maar duikt ineens weer op. Er zal een proces tegen hem komen omdat hij SS-er is geweest en omdat hij de verzetsman Theo Verlaak zou hebben neergeschoten. Wat heeft Jef hiermee te maken? Is hij echt een held, of blijft hij een schrikschijter?
Een boek van bijna 500 bladzijden is onmogelijk samen te vatten op een half A-viertje. Er lopen zoveel verhaallijnen door dit boek, dat ik alleen de belangrijkste eruit gepikt heb, met het knagende gevoel dat ik alle andere lijnen en personages ernstig tekort doe. Dit boek gaat over dromen en daden, over laf en dapper, over eerlijk en oneerlijk, over goed en kwaad en over de ragdunne lijn tussen dit alles.
In het begin is het wennen dat elk hoofdstuk geschreven is vanuit een ander personage, en dat al deze personages praten in de ik-vorm. Bovendien leeft Ward aanvankelijk onder een valse naam, dus dat maakt het extra lastig. De hoofdpersonen zijn Jef, zijn oudere zus Renée, hun kleine broertje Remi en tenslotte natuurlijk Ward. Daarbij wisselen niet alleen de personages, maar ook de jaren waarin het verhaal zich afspeelt elkaar af.
Dit alles bij elkaar maakt Allemaal willen we de hemel een moeilijk boek, maar oh, wat is het een prachtig boek! Het steekt buitengewoon ingenieus in elkaar, is perfect opgebouwd, de spanning is geweldig goed gedoseerd, prachtige taal. Ik ben ook heel blij dat het boek in feite ‘slecht’ afloopt, vooral omdat ik niet verwachtte dat iemand voor deze oplossing kiest. Nee, ik verraad niks, lees het zelf maar. Het beste boek van 2008!
Bestellen
vertaling: Jenny de Jonge
Arena, maart 2007
Berlijn 1943. Bruno is negen jaar als zijn vader ineens promotie krijgt, en hij moet verhuizen naar een huis ver weg. Dat huis staat niet gewoon in een straat, er zijn geen andere kinderen om mee te spelen en als Bruno uit het raam kijkt, ziet hij in de verte een soort dorp van barakken met een hek eromheen, waar alle mensen gestreepte pyjama’s dragen. Bruno is een beetje jaloers: die mensen zijn gezellig samen en hij mist zijn vriendjes uit Berlijn zo. Op een dag besluit hij naar het hek te wandelen. Daar ontmoet hij Shmuel, die precies even oud is als hij en die aan de andere kant van het hek woont. Tussen de jongens ontstaat vriendschap, ook al kunnen ze niets anders doen dan met elkaar praten. Als Bruno na een jaar terug naar Berlijn moet, is hij verdrietig dat hij zijn vriend in de steek moet laten. Bij wijze van afscheid, besluiten ze dat hij voor één keer ook een gestreepte pyjama aantrekt en onder het hek doorkruipt om Shmuels dorp te kunnen zien. Deze ontdekkingsreis komt tot een onverwacht einde als ze met een grote groep mensen een warme, luchtdichte ruimte worden binnengedreven. Van Bruno is daarna nooit meer iets vernomen.
De lezer begrijpt wat Bruno onmogelijk kan weten: het dorp is een concentratiekamp en het hek staat er om al die mensen binnen te houden en niet om hem buiten te sluiten. De auteur speelt met de naïviteit van het negenjarige jongetje, laat hem vreselijke dingen zeggen die hij van zijn vader heeft gehoord. Zo zegt hij kalmpjes tegen Shmuel (Samuel?) dat hij als Duitser superieur is aan Joden, niet beseffend dat zijn vriendje ook Joods is. Voor Bruno betekent de groet ‘Heil Hitler’ net zoiets als ‘tot ziens en een prettige dag verder’.
Nergens staat letterlijk dat de bijzondere vriendschap tussen de jongens eindigt in een gaskamer, maar daardoor komt dit besef nog veel harder aan.
Historisch gezien zal dit verhaal niet helemaal kloppen. Kinderen beneden de vijftien jaar werden bij aankomst in een kamp vaak onmiddellijk vermoord, en is het ook niet mogelijk om bijna dagelijks bij het hek van zo’n kamp te komen, zonder dat bewakers dat in de gaten hadden. Doet er niet toe. De jongen in de gestreepte pyjama is een indrukwekkend oorlogsboek over twee kinderen in bijzondere omstandigheden. Het boek is geschikt voor lezers die ook kunnen begrijpen wat er tussen de regels door verteld wordt. Prachtig verhaal!
Bestellen
Gottmer, april 2016
eerder verscheen bij Van Goor, juni 1996 en bij Nieuw A'dam, september 2009
In deze recensie staat informatie over de afloop van het verhaal
Morgen zou Marius jarig zijn. Maar Marius is al een half jaar dood, en zijn moeder wil morgen al zijn spulletjes verbranden in de achtertuin. Marius' broer Luuk schrikt ervan; als alles van Maus verbrand wordt, is het net of hij niet bestaan heeft. Daarom besluit hij zijn dagboek te redden, want dan kunnen Maus' gedachten tenminste niet in rook opgaan. Om ervoor te zorgen dat zijn moeder het dagboek daarna niet alsnog in brand steekt, besluit hij er zelf in te schrijven, zodat het ook zíjn dagboek wordt. Daarvoor moet hij wel op de bladzijden schrijven die hij liever niet wil lezen.
Op die bladzijden beschrijft Marius hoe zijn ziekte verloopt; hij trilt eerst een beetje, maar daarna meer en meer. Bovendien wordt zijn hoofd steeds verwarder. Ook schrijft hij over zijn eerste verliefdheid: niet op een meisje maar op zijn beste vriend Alex. Tenslotte onthult Marius Luuks grote geheim: Luuk houdt meer van jongens dan van meisjes. Een geheim is er om geheim te blijven. Moet daarom Marius’ dagboek alsnog op de brandstapel?
Anderhalve dag uit het leven van Luuk, waarin hij peinst over hoe de relatie tussen hem en zijn broertje was. Anderhalve dag waarin Lukas Marius beter leert kennen dan toen hij nog leefde, waarin hij ontdekt dat ze meer gemeen hadden dan hij wist. Anderhalve dag die hij nodig heeft om ‘sorry’ te kunnen zeggen tegen dat lastige broertje dat pesterig om hem heen bleef hangen als hij alleen wilde zijn, anderhalve dag om te accepteren dat hij inderdaad op jongens valt en zijn ouders dus geen kleinkinderen kan bezorgen. Marius had erover willen praten, maar Luuk stopte het weg als een heel groot geheim. Anderhalve dag om te beseffen dat je toch nog een broer bent, al is je broertje dan gestorven.
Luuk schrijft in Marius’ dagboek, hij richt zich letterlijk tot zijn overleden broertje. Aanvankelijk schrijft hij waar Marius gestopt was, later kriebelt hij zijn commentaar tussen Maus’ tekst in. Het resultaat is een mooi verslag over de relatie tussen twee broers, met gewone puber-observaties en een ongewone zeldzame ziekte. Een ‘dun’ boekje voor op je literatuurlijst zou je denken, maar pas op: het boek heeft veel meer te bieden dan het na één keer lezen onthult. Gebr. is geschikt voor lezers vanaf veertien jaar.
Pagina 3 van 3