Luitingh Sijthoff, september 2020
Precies een jaar nadat Pelle’s vader is overleden, krijgt Pelle van zijn moeder een schoenendoos, die gevuld is met briefjes en met ingepakte voorwerpen. Het zijn briefjes die zijn vader aan hem heeft geschreven; Pelle mag er eentje per week openmaken. Op het eerste briefje staat alleen Hoi Pelle. Dat is al genoeg.
Het laatste jaar leek alles stil te staan, maar de briefjes van zijn vader brengen Pelle’s leven weer op gang. Pelle moet de boomhut afmaken waar hij en papa aan begonnen waren. Hij moet een jurk voor zijn moeder kopen en haar meenemen uit eten. Hij gaat weer pianospelen. Dankzij de briefjes leert Pelle nieuwe mensen kennen, nieuwe dingen doen, hulp vragen. En hij leert dat hij niet onzichtbaar hoeft te zijn en best mag huilen.
Pelle vindt doodgaan vooral erg stom, want het verpest je leven. Niks is meer leuk, sinds papa er niet meer is. Als Pelle bang is dat hij moet huilen, denkt hij gewoon aan feiten. Aan dinosaurussen, aan steden en landen die hij wil zien, aan sterren of aan ufo’s. Allemaal dingen waarom je niet hoeft te huilen. Zijn overlevingsstrategie.
Zijn vader kreeg kanker, maar dat woord wil Pelle ook niet gebruiken. Hij noemt het ‘boktor’. ‘Papa had boktor’. Het is illustratief voor hoe Pelle zijn verdriet wil wegstoppen en ontkennen. De doos met briefjes openen, is eng, want daardoor moet Pelle aan papa denken. Maar briefjes met een vertrouwd handschrift worden al heel snel heel dierbaar, dus is het ook heel goed invoelbaar hoe afschuwelijk het is als een etter van een klasgenoot briefje 9 wegpikt. Logisch dat Pelle ontploft.
Briefjes voor Pelle is mooi opgebouwd, al zijn er soms te veel gebeurtenissen beschreven, die eigenlijk niet echt nodig zijn voor het verhaal. De heel dramatische wending aan het slot is te veel; zonder dit (ook traumatische) spektakel was het verhaal al indrukwekkend genoeg.
Pelle en zijn verdriet gaan voor je leven. ‘Rouw is als een golf,’ zegt zijn opa, ‘het komt en het gaat.’ Pelle zelf constateert: ‘Het verdriet zal nooit weggaan. Alleen komt er weer meer blijdschap bij.’
Briefjes voor Pelle is een verrassend mooi boek, voor kinderen die rouwen, of voor kinderen die een boek over dit thema kunnen waarderen. Een extra compliment voor de mooie omslagillustratie van Linde Faas. Geschikt voor elf jaar en ouder.
Van Holkema & Warendorf, september 2020
Totaal onverwacht kondigt de vader van Joeri en Lara aan dat hij en hun moeder gaan scheiden. Joeri wordt boos, Lara probeert het te snappen, maar allebei voelen ze zich ontredderd en in de steek gelaten. Hun vader blijft nog wel een poosje ‘gewoon’ bij hen wonen, maar hun ouders maken wel steeds meer ruzie. Hun moeder regelt alles meteen, hun vader moet er vaak ‘even over denken’ en dat is nogal eens lastig. Ze roepen wel dat ze co-ouders worden en dat ze het gewoon samen, zonder advocaten, gaan oplossen, maar het wordt al snel duidelijk: dat lukt niet.
Voor Joeri en Lara is het een moeilijke tijd. Op school gaat het ook niet altijd even goed, want als je ouders ruzie hebben, dan wil je er wel eens op los slaan als iemand je daarmee pest. Gelukkig verzinnen Lara en Joeri samen een heel goed plan, zodat hun ouders ook rekening gaan houden met hén!
Voormalig meester Jacques Vriens vertelt in Mijn vader woont in het tuinhuis hoe het is voor kinderen als hun ouders scheiden. Hij blijft daarbij heel dicht bij zijn beide hoofdpersonen, die er allemaal niet om gevraagd hebben. De vader en de moeder van Joeri en Lara zijn twee volwassen mensen die gewoon niet zo goed bij elkaar passen en die ieder hun goede en slechte kanten hebben. Het enige wat ze samen goed kunnen, is ruziemaken, en daar wordt de tweeling ongewild de dupe van. Je kunt ontzettend goed meevoelen met zowel de boosheid en angst van Joeri als het verdriet en de schaamte van Lara.
Wat heerlijk dat er een juf Jannie is, die zo goed begrijpt hoe Lara en Joeri zich voelen. Wat snapt je goed hoe rot het is als je met kerst liefst naar de vader (en opa en oma) gaat, maar dat mama het niet leuk vindt om dan alleen te zijn. Zulke loyaliteitsconflicten hoort geen kind te hebben. Tenslotte gun je ieder kind met gescheiden ouders een opa als opa Toon, die zegt: ‘hoe raar jullie ouders ook doen, wij blijven jullie opa en oma.’
Lara en Joeri vertellen om beurten hun verhaal over hoe zij de scheiding ervaren. Mijn vader woont in het tuinhuis is een met vaart en warmte geschreven boek over alle emoties die opduiken bij zo’n ingrijpende gebeurtenis. Herkenbaar, goed invoelbaar en hopelijk een steun voor kinderen die in een vergelijkbare situatie zitten. Een boek dat het verdient om net zo klassiek te worden als Achtste groepers huilen niet, geschikt voor lezers vanaf tien jaar.
illustraties: Harmen van Straaten
Kluitman, juni 2016
CPNB-kerntitel Kinderboekenweek 2020
De geschiedenis van Nederland speelde zich deels af op het water. Denk maar aan bekende namen als Michiel de Ruyter of Piet Hein. Natuurlijk werd niet iedere zeeman zo bekend als deze mannen, maar in de afgelopen 500 jaar zijn er heel wat jongens en mannen naar zee gegaan – en later ook vrouwen. Bovendien werkten er vroeger kinderen in de havens of op een werf. Of ze wachtten bij het strand tot het schip waarop hun vader voer weer terugkwam.
In Alle hens! staan zeventien verhalen die allemaal wel iets met de marine of de zee te maken hebben. Het eerste verhaal speelt in 1522, waarin Maximiliaan uit Veere later admiraal moet worden omdat zijn vader dat ook is. En dat terwijl hij veel liever sneeuwballen gaat gooien met zijn vrienden! Het laatste verhaal speelt in 2016, waarin de moeder van Margot navigatieofficier is bij de marine en voor vier maanden is uitgezonden naar Somalië.
De andere verhalen spelen in de 500 tussenliggende jaren.
Alle hens! is verschenen in 2016 toen de directeur van het Marinemuseum in Den Helder zijn 25-jarig jubileum vierde. Zestien voorwerpen uit het museum (en één prent uit het Zeeuws Archief) inspireerden zeven auteurs om verhalen te schrijven over kinderen (en een hond), die allemaal iets met de marine of met zeevaart te maken hebben. Met zo veel auteurs is de kwaliteit van de verhalen wat wisselend.
Daarnaast is het boek royaal geïllustreerd met gekleurde tekeningen en schilderijen van Harmen van Straaten. Die illustraties zijn vaak de moeite van het bekijken waard; zeker de paginavullende illustraties zijn soms pareltjes.
Het CPNB adviseert Alle hens! voor groep 5 en 6, maar zeker voor de jongere kinderen is dit boek nog veel te moeilijk en sluit het niet echt aan bij de belevingswereld van 8- of 9-jarigen. Zo zit Margot uit het laatste verhaal bijvoorbeeld duidelijk halverwege de middelbare school.
Alle hens! is een mooi verzorgd boek met verhalen van telkens ongeveer tien bladzijden. Het is geschikt voor lezers vanaf een jaar of tien, maar het is ook prima bruikbaar om voor te lezen in de bovenbouw van de basisschool.
vertaling: Esther Ottens
Ploegsma, mei 2020
Josy is twaalf als haar opa overlijdt. Veel bezittingen had hij niet, maar Josy krijgt wel een heel vreemde erfenis: ze erft opa’s bijenvolk. En hoewel ze niks heeft met insecten, en haar moeder zelfs nadrukkelijk niet wil hebben dat Josy bijen gaat houden, wil Josy toch opa’s erfenis aannemen. Een vriendin van haar opa maakt haar wegwijs en introduceert haar bij een vereniging voor imkers.
Josy gaat het steeds leuker vinden om imker te zijn, maar bij haar moeder maken ze bijen nare herinneringen los. Volgens haar hield haar vader meer van de bijen dan van zijn kinderen. Ze wil dan ook dat de bijenkasten uit de tuin verdwijnen.
Op een dag zijn de kasten echt weg, maar ze zijn niet door Josy’s moeder weggehaald. Pas als Josy van de vriendin van haar opa hoort waarom de bijen zo belangrijk voor hem waren, begrijpt ook haar moeder meer van het verleden.
Bijen. Je zal ze maar erven. Bijen verzorgen is een wat eigenaardige hobby, daar komt Josy wel achter. Samen met Josy gaat de lezer de bijen steeds interessanter vinden.
De bijen zelf komen ook aan het woord, als een soort geheel vertellen ze in cursieve teksten over het leven van een gewone werkbij in een bijenkast. Soms is dat leuk en interessant, soms is het ook wat over-de-top. De bijen zouden ‘oeroude verhalen’ vertellen, tja, daar moet je van houden, maar je krijgt onwillekeurig wel associaties met geitenwollen sokken.
Het verhaal van Josy’s opa wordt gekoppeld aan het leven van de bijen. Als een bijenvolk een kast verlaat, beginnen ze ergens anders weer opnieuw. Dat gebeurt op gegeven moment ook met Josy’s bijenvolk. Het blijkt dat opa als kleine jongen in de oorlog heeft moeten vluchten uit Silezië, waarbij hij alles achter moest laten. Ook opa begon dus helemaal opnieuw. Opa leerde min of meer van de bijen om door te zetten. Deze metafoor ligt er wat dik bovenop, maar nu begrijpt Josy’s moeder eindelijk wel waarom de bijen zo belangrijk waren voor haar vader.
Dik pluspunt uit dit boek zijn de prachtige dialogen, de prettig leesbare taal, de personages die direct voor je gaan leven. Het jaar dat de bijen kwamen is een prima boek voor wie eens iets van een onbekende auteur wil proberen. Fijn lezen voor elf jaar en ouder.
Lemniscaat, juni 2020
Ole dacht altijd dat hij geen opa’s of oma’s had, tot zijn vaders vader overlijdt. Maar dan wordt hij nog niks wijzer, want zijn vader wil alleen maar zeggen dat opa een afschuwelijke man was en dat hij wat hem betreft allang dood was.
Maar er is wel een erfenis: een oud huis in Orpel in Noord-Brabant, vlakbij de Belgische grens. Door de omstandigheden gedwongen, gaan Ole en zijn vader er wonen, en dan komt opa voor Ole ineens heel dichtbij. Het is hem al snel duidelijk dat opa zo’n vijftig jaar geleden een smokkelaar van boter was. En dat opa niet erg geliefd was in het dorp. En dat opa dingen deed die het daglicht niet konden verdragen. Ole is vastbesloten om achter het geheim rondom zijn opa te komen. Maar heeft zijn vader dan toch gelijk: wíl Ole wel weten wat zijn opa op zijn geweten had? En wat zijn vader daarmee te maken heeft?
Een pungel is een jutezak waarin je bijvoorbeeld smokkelwaar vervoerde. Maar waar smokkelen in het begin van de vorige eeuw nog iets romantisch had, een kat-en-muisspel met de douane, was smokkelen van boter naar België in de jaren ’50 en ’60 een keiharde criminele activiteit geworden. Gaandeweg ontdekt Ole een deel van zijn familiegeschiedenis die niet echt fraai is.
Een minpuntje van het boek is dat de moeder van Ole heel gladjes voor drie maanden naar Tibet wordt gestuurd voor een retraite, zodat Ole en zijn vader tot elkaar veroordeeld zijn. Tel er die verhuizing vanuit Utrecht naar een uithoek van het land bij op, waardoor dit proces wel erg nadrukkelijk wordt versterkt. Het kan niet anders of Ole ontdekt in een relatief korte tijd wat er gebeurd is tussen zijn vader en zijn opa.
Het Pungelhuis is een boek dat met vaart verteld wordt en dat je achter elkaar uitleest. Het is duidelijk dat de auteur veel research gedaan heeft. Er is gebruik gemaakt van bijvoorbeeld oude krantenberichten en je zou zo in de atlas willen speuren naar Orpel en de omgeving waarin het verhaal speelt. Jammer, maar je kunt er niet heen: het dorp is verzonnen.
Achterin het boek staat achtergrondinformatie voor wie meer wil weten over smokkelen in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw. Het Pungelhuis is een boek over recente geschiedenis van Nederland, toegankelijk geschreven, heerlijk lezen. Geschikt voor lezers van elf jaar en ouder.
Van Holkema & Warendorf
5e herziende druk, augustus 2019
Het is 1939. Trudi woont met haar ouders, zussen en broer in de buurt van Batavia, in het huidige Indonesië. Ze heeft er een heerlijk leven: veel buiten spelen in de tuin, een Kokkie die haar verwent, altijd mooi weer.
Haar leven verandert geleidelijk als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Eerst merkt ze er niet veel van, al zijn haar ouders bezorgd over hun familie in het verre Holland. Pas als in 1942 de Japanners het land bezetten, wordt het akeliger. Haar vader wordt opgepakt door de politie, de rest van de familie verhuist naar een kamp, naar een piepklein huisje waar ze met steeds meer mensen in moeten wonen.
Het leven in het kamp is moeilijk. Er is minder en minder eten, mensen moet zwaar werk doen en uren in de brandende zon op appèl staan. Trudi’s broer Leunis verdwijnt naar een mannenkamp. Veel vrouwen sterven van honger en uitputting en de Japanners zijn wreed. Zelfs als de mensen in Europa allang bevrijd zijn, duurt de oorlog in Indië nog voort.
Alleen Beer mocht mee vertelt het waargebeurde verhaal over een meisje dat in een ‘Jappenkamp’ de oorlog meemaakt. Trudi was decennia later de oppas van de kinderen van Vivian den Hollander. Haar Beer, die mee naar het kamp mocht, zit nog steeds in Trudi’s woonkamer – met een vestje aan tegen de Hollandse kou.
Wie verwacht dat de Beer een grote rol speelt in het verhaal, heeft het vreemd genoeg mis. Beer komt maar heel af en toe ter sprake. Mogelijk was hij in dat kamp wel een steun en toeverlaat voor Trudi, maar uit het boek blijkt dat totaal niet.
Afgezien daarvan is Alleen Beer mocht mee wel een belangrijk verhaal over een kind in een Jappenkamp. Trudi bekijkt het leven in het kamp aanvankelijk met kinderogen: ze kan weer buitenspelen (mocht ‘thuis’ niet meer, wegens te gevaarlijk), haar nichtje woont in hetzelfde huisje, ze ziet veel voordelen. Pas na een tijdje gaat de ellende pas echt parten spelen. Toch wordt het boek (op enkele details na) niet echt gruwelijk. Dat komt mogelijk door de wat afstandelijke toon; Trudi komt in het verhaal niet goed tot leven, maar blijft een personage op papier.
Deze - toch wel - klassieker is inmiddels aan een vijfde druk toe. Alleen Beer mocht mee is makkelijk te lezen, onbekende (Indische) woorden worden in de context vaak al duidelijk en er is een woordenlijst achterin het boek. Het verhaal is vooral interessant vanwege het thema. Geschikt voor lezers vanaf tien jaar.
Querido, april 2020
De huidige Veluwe, maar dan 4000 jaar geleden. Aïn is voorbestemd de vrouw te worden van een jongen die ze verafschuwt. De rest van haar leven zal ze op deze plaats blijven wonen, hard werken, kinderen baren en tenslotte doodgaan. Maar Aïn droomt van de zee, het strand en de prachtige stukjes barnsteen die er te vinden moeten zijn. Dat heeft een rondtrekkende koopvrouw haar verteld.
Als Aïn moet vluchten, omdat ze anders streng gestraft zal worden, vlucht Kraai (een halfbloed uit haar stam) met haar mee. Meerdere malen moeten ze zien te ontsnappen aan groot gevaar: aan de agressieve Jonge Wolven, aan een heksenmeester die Kraai wil offeren, aan mensen die hen als heks en eunjer (boze geest) beschouwen. Als ze na lange tijd de kust bereiken, is er geen barnsteen te vinden. Maar Aïn blijft dromen van een leven waarin ze vrij is. Ook al moet ze Kraai daarvoor in de steek laten.
In 1987 vonden archeologen bij Wassenaar een massagraf uit de Bronstijd: twaalf mensen (mannen, vrouwen en kinderen) waren door geweld om het leven gebracht en daarna keurig op een rijtje begraven. Niemand weet wat er 4000 jaar geleden gebeurde, maar in Offerkind lees je wat er mogelijk gebeurd kan zijn.
Offerkind is geen boek voor tere zieltjes: er vloeit veel bloed, er wordt stevig gevochten, er worden mensen vermoord, ook op heel akelige wijze. Het blijft uiteraard gissen hoe mensen 4000 jaar geleden met elkaar omgingen, maar het zou best zo kunnen zijn als in Offerkind beschreven is. Naast alle vijandigheden moeten Aïn en Kraai het hoofd zien te bieden aan kou, honger, veel nattigheid, moerassen en pijnlijke verwondingen.
Aïn is een fantastische hoofdpersoon: een meisje dat een droom heeft en hem najaagt. Ze is hard, ook voor die arme verschoppeling Kraai, die van haar houdt, maar vooral door haar gebruikt wordt. Je medelijden met de jongen groeit bijna met de bladzijde.
Rob Ruggenberg speelde als kind op de plaats waar later het massagraf gevonden werd. Een paar dagen na het voltooien van dit manuscript, is hij overleden. Net als zijn andere boeken is ook Offerkind een fijne historische roman, goed gedocumenteerd, een boek dat je doet verlangen naar het volgende. Helaas zal er nooit meer een nieuwe ‘Ruggenberg’ verschijnen. Offerkind is geschikt voor lezers van twaalf jaar en ouder.
illustraties: Steef Liefting
Ploegsma, maart 2020
Henk woont in Rotterdam, tot de stad door de Duitsers gebombardeerd wordt. Jeanne denkt samen met haar vriendin Bets een fijne zomervakantie te hebben, tot Bets ineens naar een kamp in Polen moet vertrekken. Corri heeft in de koude winter van 1944-1945 altijd honger. Annie’s ouders zijn lid van de NSB. George en zijn kleine zusje Ursula worden zonder hun ouders naar een concentratiekamp afgevoerd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden er ook door kinderen en jongeren dagboeken bijgehouden. Veel van deze dagboeken zijn later verzameld door het NIOD. Annemarie van den Brink en Suzanne Wouda selecteerden fragmenten uit veertien dagboeken, zeven van jongens en zeven van meisjes, en maakten er verhalen van. Ze geven een veelzijdig beeld van de gedachten, gevoelens, angsten en hoop van jongeren tijdens de oorlog.
Het zijn dus niet de originele dagboekaantekeningen die je leest. Dat is soms wel jammer, want door de verhalen van de eerste naar de derde persoon te ‘vertalen’, staan ze vaak wat verder van de lezer vandaan. Anderzijds zijn natuurlijk niet alle jonge schrijvers stilistisch zo begaafd geweest als bijvoorbeeld Anne Frank was.
Wat indruk maakt, zijn de epiloogjes die na elk verhaal zijn opgenomen. Ze vertellen hoe het verder ging met de jonge schrijvers, of dat niemand het weet, omdat het dagboek ineens stopt. Juist door deze extra informatie, realiseer je je dat dit ‘echt’ is: de jonge schrijvers maakten 75 tot 80 jaar geleden hun aantekeningen, aten tulpenbollen, hakten ’s nachts een boom om voor het hout, hadden luizen, luisterden stiekem naar Radio Oranje en hielpen hun Joodse vriendin door merkjes in haar kleren te naaien voor als ze in een werkkamp zou zijn.
Naast de oorlog sluipen ook de ‘gewone’ zaken de verhalen binnen: een beetje verliefd zijn op een leuke jongen, een weddenschap met je opa, zwemmen in een meertje in het bos, een slaapliedje zingen voor je kleine zusje. Dat ging ook gewoon door in de oorlog.
Oorlog in inkt is een boek om in huis of in de klas te hebben en om samen over te praten. Iedereen kan in een situatie terecht komen die hij of zij absoluut niet wil. Dat weet je als je alle verhalen hebt gelezen. Oorlog in inkt is geschikt voor lezers van tien jaar en ouder.
Ploegsma, februari 2020
Julia is een heel gewoon meisje dat denkt dat ze geen hurken heeft (want ze kan niet op haar hurken zitten), dol is op detectiveboeken lezen en door haar moeders naar yogales gestuurd wordt om te leren ontspannen. Want Julia piekert zo veel.
De yogales is op een zoldertje boven de bibliotheek. Op een avond nemen Julia en Manus (een jongen die ook aan yoga doet) stiekem een kijkje in de bieb. Ze vinden een sleutel die in een schilderijlijst ligt. Hoe komt die daar?
In de bieb wordt de laatste tijd vaak iets gestolen. Julia en Manus besluiten, net zoals de kinderen uit hun favoriete detectivereeks, op zoek te gaan naar de dief. Ze krijgen hulp van Maryam, de dochter van de bibliotheekdirecteur. Er komen zó veel mensen in de bieb en je kunt ze onmogelijk allemaal in de gaten houden. En hoe goed kennen Julia, Manus en Maryam elkaar nou? Kunnen ze elkaar wel vertrouwen?
Sleutels speelt zich af in de bibliotheek van Haarlem. Het moet een ingewikkeld oud gebouw zijn, met veel trapjes, gangen en kamertjes. Als je online een kijkje neemt, zie je inderdaad foto’s van een fantastische zolder met oude balken. Voor wie het gebouw niet kent, is de plattegrond van de bieb is - ook na twee maal lezen - een raadsel; waar speelt wat zich nou af?
Ook verder is Sleutels nogal onoverzichtelijk. Het zal allemaal wel ergens in het boek staan, maar al dat gedoe met die sleutels en die diefstallen en de slang in de kelder en de mensen die door de bibliotheek sluipen als er eigenlijk niemand hoort te zijn; het maakt het verhaal nogal rommelig.
Julia is duidelijk niet populair in haar klas, ze is tobberig, een lezer, een kind dat sociaal wat onhandig is. Manus trekt gewoon zijn eigen plan. Op zich heel geloofwaardig dat deze twee buitenbeentjes bevriend met elkaar raken. Wel is het raar dat een wat bangig meisje als Julia zich laat meeslepen in zo’n avontuur. Je moet maar durven: ’s avonds laat die donkere bieb binnen sluipen, terwijl je hoopt dat er niemand meer in het gebouw is.
Sleutels mikt vooral op de spanning en het detective-element, terwijl eigenlijk de achtergrond van de kinderen veel interessanter is. Julia is een prettige hoofdpersoon; ze vertelt het verhaal in de ik-vorm en je kunt goed met haar meeleven. Sleutels is een boek voor speurders en liefhebbers van detectives van negen jaar en ouder.
illustraties: Linde Faas
Lemniscaat, januari 2020
Ties en Gozert zijn vrienden. Met Gozert kun je lachen, avonturen beleven en het is geen moment saai als Gozert in de buurt is, vindt Ties. Maar de mensen in zijn omgeving denken daar anders over. Ties is namelijk de enige die Gozert kan zien of horen en als Ties doet wat Gozert voorstelt, komt hij doorgaans in de problemen. Zijn ouders, de school, de dokter, iedereen wil dat Ties zijn medicijnen slikt en Gozert vergeet. Maar hoe kan Ties zijn enige vriend nou in de steek laten?
Dan nemen zijn ouders een besluit: Ties moet ergens gaan ‘logeren’ waar mensen hem gaan helpen om Gozert te laten verdwijnen. In eerste instantie is Ties opgetogen; hij mag juist nooit logeren, en in ‘Huize Hoopvol’ zijn heel veel andere kinderen met wie vast wel een hoop te beleven valt. Ook Gozert heeft er zin in. Tot blijkt dat Ties pas naar huis mag als hij geen ‘hallucinaties’ over Gozert meer heeft.
Ties balanceert voortdurend op de grens van fantasie en werkelijkheid, maar het is overduidelijk dat er aan de fantasie-kant veel meer te beleven valt. Anderen mogen wel beweren dat hij Gozert verzint en dat hij te oud is voor een fantasievriend, maar Gozert is zowel voor Ties als voor de lezer levensecht. Jammer alleen dat Gozert hem ook zo in de problemen brengt, want eerlijk is eerlijk: Ties en Gozert maken het vaak nogal bont.
Als er niets anders op lijkt te zitten en Gozert echt moet verdwijnen, ben je samen met Ties verdrietig. Het leven zonder fantasie is in alle opzichten kleurloos. Bovendien zet het je aan het denken: ‘bestaat’ Gozert echt alleen in het hoofd van Ties, of zijn juist de mensen zonder een Gozert te beklagen? Wat is de ‘werkelijkheid’? Hoeveel werkelijkheden bestaan er?
Heeft Ties ADHD? Is hij zo gestoord dat hij geen gewoon onderwijs kan volgen? Het doet er niet toe. Gozert is een pleidooi voor het gebruiken van je fantasie en neemt het op voor kinderen die durven af te wijken van de norm.
Gozert is kleurrijk geïllustreerd door Linde Faas. Gelukkig loopt het boek toch op een heel bevredigende wijze af en mag Ties zijn wie hij is. Een boek dat je laat begrijpen hoe het is als je hoofd telkens op hol slaat – voor kinderen met of zonder Gozert in hun buurt.
Gozert is geschikt voor lezers van tien jaar en ouder.
illustraties: Karst-Janneke Rogaar
Querido, november 2019
Als Eva (bijna dertien) op school een werkstuk moet maken over iets waar ze meer over wil weten, kiest ze als onderwerp ‘biologische vaders’. Ze weet namelijk niet wie haar eigen vader is, behalve dat haar moeder hem ‘een worm’ of ‘die vent’ noemt, dat hij in Suriname woont en dat hij waarschijnlijk elf tenen heeft. Die heeft ze zelf namelijk ook.
Omdat ze van haar moeder niks wijzer wordt, schakelt Eva stiekem het televisieprogramma Verloren Tijd in. Die zijn eigenlijk niet zo geïnteresseerd, tot ze horen dat Eva de dochter is van de beroemde zangeres Silla Loks. Eva mag mee naar Paramaribo, waar een halftante van haar woont. Die tante lijkt wel te weten waar Eva’s vader woont, maar ze wil niks loslaten. Eva besluit in haar eentje op zoek te gaan, met de vage aanwijzingen van haar tante. Ze is vastbesloten haar vader te vinden. Maar wat is dat eigenlijk: een vader?
Eva is een meisje met heel veel lef. Ze schrijft haar werkstuk toch over dat onderwerp dat eerder door de juf zo ongeveer was afgekeurd. Ze haalt zich de woede van haar moeder op de hals door een Spoorloos-achtig programma in te schakelen, op zoek naar die vader waar haar moeder véél meer over moet weten dan ze loslaat. En eenmaal in Suriname gaat ze in haar uppie eropuit om haar vader te zoeken – zonder die irritante camera’s achter zich aan.
Je bent al heel snel dol op Eva. Volkomen logisch dat een twaalfjarige nou eindelijk wel eens wil weten wie ze is en hoe ze aan dat bruine vel en die elf tenen komt, en vreemd dat haar moeder niks wil loslaten over ‘die vent’. Er blijkt een soort familiegeheim te zijn, een geheim dat haar moeder liever niet in de roddelbladen wil teruglezen.
Het werkstuk is toegankelijk geschreven, maar het verhaal heeft vele lagen en verveelt geen seconde. Als Eva tenslotte haar vader vindt, is die ontmoeting natuurlijk heel anders dan ze had verwacht, en ook heel anders dan je in die gladde tv-programma’s ziet. Maar goed dat er geen camera’s bij waren, denkt Eva.
Toch lijkt het voor de lezer of Eva een camera op haar voorhoofd heeft, want zeker tijdens haar tocht door Suriname zie je alles voor je alsof je met haar meekijkt en meevoelt. Het werkstuk is bijna 400 pagina’s lang een ontdekkingstocht van een meisje naar wie ze is en naar haar familie en vrienden. Een schitterend boek en een regelrechte aanrader voor gretige lezers van elf jaar en ouder.
illustraties: Iris Compiet
Ploegsma, november 2019
IJsbrand is de zoon van ridder Giskijn van Lenth. Hij is geboren met een wijnvlek in zijn gezicht en daarom gaat het verhaal dat hij een kind van de duivel zou zijn. Als zijn vader besluit hem in een klooster op te sluiten, slaat IJsbrand op de vlucht. Samen met Wulfhilde trekt hij naar het noorden. Wulfhilde is ook een buitenbeentje: ze is een heks. Onderweg sluiten Moenin (een handige prater met maar één oog) en de slimme, zwijgzame Emmeke zich bij hen aan.
Doel van hun reis is het dorp Wisseling; een magisch dorp waar bijna alleen kinderen wonen en waar kinderen met bijzondere talenten juist heel welkom zijn. Maar ook in Wisseling dreigt gevaar. Het is een gevaar dat ze zelf mee naar binnen namen en waarbij magische hulp nodig is om het te vernietigen. IJsbrand moet terug naar Lenth om een ketting op te halen die zijn vader ooit gestolen heeft. Maar in het jaar dat IJsbrand op de vlucht was, is er veel gebeurd. Niet alleen in de wereld, maar vooral met IJsbrand zelf.
Wisselkinderen gaat van start als een spannend ridderverhaal. Een zoon die vlucht voor zijn dominante vader, een meisje dat mogelijk een heks zou zijn, hulp van een oude knecht van Giskijn, bossen, rivieren die overgestoken moeten worden, avontuur…
Het voelt even als een stijlbreuk als Wulfhilde echt magische krachten als van een heks heeft, maar al snel is het volkomen normaal. Natuurlijk: op weg naar een dorp als Wisseling is alles mogelijk. Ook al is het gebied waar ze doorheen trekken heel herkenbaar als de huidige provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. En ook al is de toon van de auteur soms wat te lollig voor het verhaal.
Wie de boeken over Jorrik de Ork gelezen heeft, kent Wisseling al. Nu is Wisseling een prachtige omgeving voor een magisch avontuur, maar om het dorp te ‘hergebruiken’ in een ander boek, is toch een beetje te makkelijk. Toe Thijs, je kunt best iets nieuws verzinnen!
IJsbrand is een fantastische hoofdpersoon, een jongen van wie je gaat houden, en die duidelijk een groeiproces doormaakt. Ook op Wulfhilde en Emmeke raak je erg gesteld.
Wisselkinderen is een avontuur dat na 400 bladzijden nog steeds niet afgelopen lijkt, al had het verhaal naar het einde toe wel wat meer to the point geschreven kunnen worden. Lekker lezen voor liefhebbers van ridder-achtige en magische avonturen, van tien jaar en ouder.
Pagina 4 van 12