Leopold, november 2019
Twaalf verhalen van ooggetuigen die een oorlog meemaakten, opgeschreven door negen auteurs. Elf verhalen spelen zich af rond de Tweede Wereldoorlog, met een kind of een jongere in de hoofdrol, één verhaal is van latere datum, over militair Erik die in 1981 op vredesmissie in Libanon is.
De verhalen belichten de oorlog vanuit verschillende plaatsen. Elli is een Joods meisje en ze moet onderduiken. Net als haar zus en broertje overleeft ze de oorlog, maar haar ouders komen niet meer terug. Heleen woont in een Jappenkamp op Java. Zoni ontsnapt aan het ‘Zigeunertransport’ naar Auschwitz. Liesje ziet de bommen op Nijmegen vallen, terwijl ze naar school loopt. De vriendinnen Mirjam en Annie verliezen elkaar uit het oog en komen elkaar weer tegen in een concentratiekamp. Karin mag na de oorlog niet langer in Soerabaja wonen, maar moet naar het kille Nederland verhuizen. Cor wordt opgepakt om in Duitsland te werken. Nona komt uit de Molukken en woont na de oorlog in het kamp Schattenberg in Drenthe. Tineke brengt tijdens de oorlog illegale krantjes rond. De vader van Johannes zit na de oorlog in de gevangenis omdat hij NSB-er was en andere kinderen mogen nu niet met Johannes spelen. En Frits heeft zich aangesloten bij een verzetsgroep.
De verhalen in Wij waren erbij zijn allemaal echt gebeurd. De ooggetuigen zijn inmiddels bejaard. Enkele van hen vertellen hun verhaal op scholen. Dat moet indrukwekkend zijn, om hun ervaringen uit eerste hand te horen. In dit boek vertelt een schrijver hun verhalen na, en dat levert al verhalen op om even stil van te worden.
Dit boek kan prima als basis dienen voor lessen op school (bovenbouw basisschool en/of brugklas) over de oorlog. Een verhaal dat veel indruk maakt, is dat van Johannes. Hij is uiteraard niet verantwoordelijk voor de daden van zijn vader, maar zijn juf zegt letterlijk: ‘Jij hoort niet meer bij Nederland,’ en zijn zusje mag met Koninginnedag niet met de andere kinderen mee op de praalwagen. Of lees over Elli die onderduikouders trof die weliswaar goed voor haar zorgden, maar die volledig ontworteld verder moest met haar leven.
Wij waren erbij is een boek dat in elke schoolbibliotheek thuishoort, maar dat ook heel geschikt is om zelf te lezen, telkens een nieuw verhaal. Menselijke oorlogsverhalen, voor lezers van tien jaar en ouder.
Kluitman, oktober 2019
André schrikt zich wild als ineens zijn computer gehackt is. Hij kan nergens meer bij en de hacker wil 600 euro in bitcoins van hem.
Voor een werkstuk voor maatschappijleer besluit André een website te gaan bouwen om mensen te waarschuwen tegen hackers en over wat je moet doen om je beter te beschermen. De broer van zijn leuke klasgenote Sanne weet heel veel van computers, cybercriminaliteit en hacken. André vraagt hem om hulp.
André begint met vloggen over dit onderwerp. Al snel krijgt hij een reactie van DarkHacker13, die hem waarschuwt om snel te stoppen met zijn vlog en site, omdat er anders nare dingen gaan gebeuren. Dat klopt, want onder André’s naam verschijnen er daarna allemaal rare berichten op Whats-app. Vervolgens wil niemand in de klas meer met André te maken hebben. Bovendien hackt Darkhacker13 ook nog de website van de school en krijgt André de politie op zijn dak. Dankzij de aanwijzingen van André weet de politie vervolgens een zware internetcrimineel op te sporen.
Het verhaallijntje in What the h@ck! is dun en de ontknoping weinig geloofwaardig; verwacht dan ook geen literair meesterwerk. Maar verder is het boek de moeite van het lezen zeker waard. Door wat André overkomt, ga je nadenken over je eigen onlinegedrag. Wanneer heb je zelf voor het laatst je wachtwoorden veranderd? Hoe gemakkelijk te raden zijn die wachtwoorden? Klik je snel bijlages in je mail aan? Gebruik je nicknames? Installeer je updates? Hoe gemakkelijk te hacken ben jij?
Het tweede deel van het boek geeft informatie over cybercriminaliteit en hoe jij je ertegen kunt wapenen. Op een heldere manier wordt uitgelegd hoe cybercriminelen doorgaans te werk gaan. Je krijgt daarna praktische tips voor een sterk wachtwoord of voor hoe je nep-mails kunt herkennen. Ook zijn er waarschuwingen voor kwaadaardige apps en sexting. Dit deel van het boek is erg interessant, niet alleen voor jongeren, maar ook voor iedere andere computer- of smartphonegebruiker. Het heeft bovendien een aantrekkelijke vormgeving, waardoor het boek ook gemakkelijk gelezen gaat worden door de minder gretige lezers.
What the h@ck! is geschikt voor een grote groep lezers van elf jaar en ouder.
Holkema & Van Warendorf, oktober 2019
Noa, Robbe, Kees, Dook en Tibbe zijn broers. Nou ja, Noa en Robbe zijn broers van elkaar en Kees en Dook ook, en ze zijn weer stiefbroers van elkaar en Tibbe is hun halfbroertje. En hoewel ze niet de hele week bij elkaar zijn omdat Kees en Dook ook naar hun moeder en haar vriend gaan, voelen ze zich toch echte broers en horen ze bij elkaar.
Dus als Noa op een dag een paarse envelop van een advocatenkantoor bij de post ziet zitten, slaat hij broeralarm. Er was al eens eerder gedoe met advocaten, toen de moeder van Kees en Dook naar Engeland wilde emigreren. Dat ging toen niet door, maar hoe zit het nu? En hebben de broers zelf ook nog iets te vertellen?
De jongens besluiten op pad te gaan naar iemand die hen kan helpen; een advocaat die door Robbe is geïnterviewd voor school. Om bij die man te komen, moeten ze een heel eind lopen, door het bos. Maar hun tocht is ingewikkelder dan ze dachten. Want het is zo verschrikkelijk moeilijk als je moet schipperen tussen je broers, je vader en je moeder.
Het gezin waar Noa deel van uitmaakt, is ingewikkeld. Er staat weliswaar een stamboom voor in het boek, maar pas tijdens het verhaal begint je een beetje te dagen hoe dit samengestelde gezin in elkaar steekt. Aandoenlijk is de vriendschap tussen de broers, zelfs met de vijfjarige Tibbe.
Het verhaal wordt verteld vanuit Noa. Hij is een jaar of elf en heeft zo zijn redenen waarom hij zijn vader niet meer wil ontmoeten.
Voor Kees ligt het veel ingewikkelder. Hij houdt van zijn vader (de stiefvader van Noa), is verknocht aan ‘stieftweelingbroer’ Noa, maar is ook loyaal naar zijn moeder en haar vriend. Hij lijkt te moeten kiezen: in Nederland blijven, of met zijn biologische broer Dook mee naar Engeland gaan. Zo’n keuze is amper te maken, dat voel je tussen de regels door. Het is hartverscheurend als Noa zich realiseert dat Noa voor Dook gaat kiezen.
Elke dag broerdag is een boek dat zich uitrolt als een dilemma dat steeds ingewikkelder wordt. De broers worstelen met loyaliteitsconflicten die je geen kind zou gunnen. Daarnaast is het een boek over vriendschap en trouw én over een nacht wild kamperen in het bos, zodat ook de liefhebbers van een gewoon avontuur aan hun trekken komen. Elke dag broerdag moet je lezen, gescheiden ouders of niet. Geschikt voor alle (half)broers én -zussen van tien jaar en ouder.
illustraties: Linde Faas
Lemniscaat, september 2019
Nou, daar is Homme mooi klaar mee. Pien komt tijdelijk bij hem in huis wonen. Pien, dat rare meisje uit zijn klas, met die grote voeten en stomme vlechten. Ze stinkt, ze heeft rare kleren, ze is onhandig, ze zegt dat ze een Poolse prinses is. En ze heeft een rare moeder, die dus niet eens voor haar kan zorgen, en nu ergens in een soort hotel gaat zitten uitrusten.
Daarbij: Pien krijgt Homme’s kamer en Homme moet op een logeerbedje bij zijn broer gaan slapen. Pien wordt voorgetrokken, hoeft geen sperziebonen te eten en Homme moet van zijn moeder ook nog lief voor haar zijn en met haar optrekken.
‘Het is een noodgeval,’ zegt Homme’s moeder. Maar o, wat begrijp je goed hoe moeilijk het voor Homme is als Pien (veel langer dan de toegezegde twee weken) op zijn kamer mag slapen en hem elke dag voor de voeten loopt. Je zou voor minder een bloedhekel aan dat stomme kind krijgen.
Homme moet schipperen, tussen zijn ouders die een heel groot beroep op hem doen, zijn vrienden op school die Pien (en hem) uitlachen, Pien zelf en zijn eigen wensen. Dat levert een heel mooie innerlijke strijd op, want Homme en het noodgeval schuurt en schrijnt en de lezer begrijpt Homme weliswaar volkomen, maar snapt gaandeweg ook hoe Pien klem zit met een moeder die het leven niet goed aan lijkt te kunnen en een Poolse vader die met de noorderzon vertrok.
Elk hoofdstuk eindigt met een gedichtje. De eerste regel van dat gedichtje blijkt van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska, de rest is van Pien. Szymborska heeft een rol in het verhaal, die Pien haar heeft toebedeeld. Het is nogal wat: een Nobelprijswinnares opvoeren in een boek voor kinderen, maar het blijkt prima te kunnen. Het verdriet en de onzekerheid van Pien worden in feite opgehangen aan één gedicht dat in stukjes is geknipt. Knap.
Homme en het noodgeval is een razend knap geschreven boek over een meisje in de knoei en een klasgenoot die met zijn boosheid, jaloezie en medelijden rondom dit meisje in het reine moet komen. Je zou het een ‘probleemboek’ kunnen noemen, maar het is nergens loodzwaar geworden. Geschikt voor gretige lezers vanaf tien jaar.
vertaling: Marie Lotte Hagen
Leopold, juli 2019
Sinds zijn tweelingbroertje in de rivier verdronk, kan Finn niet meer praten, lezen of schrijven. Hij trekt zich terug en is schuw. ‘De verkeerde jongen is blijven leven,’ zeggen de mensen in het dorp. Sam zou net iets slimmer, sprankelender en sneller zijn geweest dan Finn.
De moeder van Finn staat bekend als ‘de heks’. Zij is de bewaarder van eeuwenoude magie, maar die taak valt haar steeds zwaarder. Wanneer ze op reis moet, en Finn alleen met zijn vader thuisblijft, omsingelt een roversbende het huis en eist de magie op. Finn weet te ontsnappen, met de magie op zijn huid. Op zijn vlucht ontmoet hij Anna, een meisje van wie de moeder voorspelde dat de verkeerde jongen haar leven zou redden, en zij het zijne. Samen trekken ze het vervloekte woud in. Finn is vastbesloten de magie uit de handen van de rovers te houden, maar dat valt niet mee. Er spelen zoveel oude verhalen en gebeurtenissen mee, waar Finn allemaal geen weet van heeft. En dan is er nog die ellendige magie, die hem telkens tegenspreekt en uitput…
Opnieuw een magisch mooi boek van Kelly Barnhill. Heksenjongen sleept je mee vanaf de eerste bladzijde, waarop Sam en Finn op hun zelfgemaakte vlot vechten tegen de woeste stroming van de rivier. Al gauw ben je zelf ook overmand door verdriet, net als Finn en zijn moeder, en probeer je te begrijpen hoe het zit met die magie en met de oude stenen die in het vervloekte woud liggen.
Het perspectief wisselt tussen diverse personages. Finn is duidelijk de hoofdpersoon, met Anna als tweede, maar de auteur laat je ook meeleven met de heks, met Anna’s vader, met koning Ott en zelfs met stenen. Dat zorgt ervoor dat Heksenjongen zeker geen gemakkelijk te volgen verhaal is. Je moet echt goed opletten, en soms terugbladeren en stukjes opnieuw lezen, om te begrijpen hoe het nu zit met die magie, met de heks, met het vervloekte woud en met alles wat er al gebeurde voor het eigenlijke verhaal van Sam en Finn van start ging.
Wie eerder heeft genoten van Het meisje dat de maan dronk (2018), kan met Heksenjongen weer even vooruit. Het boek heeft dezelfde sprookjesachtige sfeer. Het is geen gemakkelijk boek, maar wel een boek dat je met je vingers in je oren in één ruk wil verslinden, als je eenmaal de eerste bladzijde hebt gelezen. Geschikt voor goede lezers van elf jaar en ouder.
illustraties: Sylvia Weve
Gottmer, november 2018
Bekroond met een Zilveren Griffel 2019
De verhalen in dit boek zijn al zeker 2000 jaar oud. De Romeinse dichter Ovidius schreef ooit de Metamorfosen; een heel lang gedicht met diverse Romeinse goden in de hoofdrol.
In Zo kreeg Midas ezelsoren worden 23 verhalen uit de Metamorfosen opnieuw verteld. Een aantal van die verhalen is nog steeds heel bekend. Neem koning Midas die wenste dat alles wat hij aanraakt in goud zal veranderen: Midas’ wens gaat in vervulling / zoals Bacchus heeft beloofd. / Die denkt: hiervan krijgt de koning / spijt als haren op zijn hoofd. En daar heeft Bacchus gelijk in, want Midas kan nu uiteraard niets meer eten of drinken: Hoe kon ik zo’n stomme wens doen! / O, ik ben een idioot! / Help mij, Bacchus, smeek ik u. / Want al dat goud wordt nog mijn dood.’
In toegankelijke taal, op rijm en met zinnen in een verrukkelijk metrum vertelt Maria van Donkelaar de bekende en de minder bekende verhalen over de Romeinse goden na. Narcissus die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld: Met zijn handen in het water / heeft hij zijn gezicht gestreeld. / Maar hij kreeg het niet te pakken; / ’t was zijn eigen spiegelbeeld. Ariadne, die met haar lange draad Theseus uit het labyrint redt. De reus Atlas die in een gebergte verandert. Atalanta, de beeldschone Olympisch kampioene. Dus je snapt dat elke jongen / watertandde bij ’t idee / om met haar te mogen trouwen. / Atalanta zei: ‘No way!’
Laat het vervolgens maar aan Sylvia Weve over om bij elk verhaal wervelende illustraties te maken. Woedende goden, verliefde prinsen, een kudde met een massa koeien, vuurrode harten die doorboord worden, galopperende paarden, prinses Europa in een donkerblauw badpak met een kring van gele sterren, ja, er valt ook nog wat te lachen in dit boek.
Nog afgezien van die illustraties en de heerlijke verhalen is Zo kreeg Midas ezelsoren een verrukkelijk boek om hardop voor te lezen. Als er niemand wil luisteren, lees je ze gewoon voor aan jezelf. Dit boek moet je hóren (met of zonder ezelsoren).
Zo kreeg Midas ezelsoren is een boek dat op iedere boekenplank thuishoort. Verhalen van 2000 jaar oud zijn weer springlevend. Een o-zo fijn boek voor lezers van acht jaar en ouder.
illustraties: Annemarie van Haeringen
Querido, september 2018
Bekroond met een Zilveren Griffel 2019 en een Vlag & Wimpel 2019 (illustraties)
Een bundel vol gedichten over dieren. En niet zomaar wat dieren, nee, het gaat over eenhoevigen: dieren met twee of vier tenen. Dat zijn dus nijlpaarden, giraffes en elanden. En bongo’s, sneeuwgeiten en Kaapse buffels. En nog veel meer andere dieren. Alleen de tapir hoort er dan weer niet bij, maar die sluipt dit boek binnen omdat hij een spreekbeurt gaat houden over eenhoevige dieren.
Bibi Dumon Tak schreef al verschillende fantastische en veelbekroonde boeken over dieren. Dat waren informatieve boeken die lazen als heerlijke dierenverhalen. Laat een boodschap achter in het zand bevat dierengedichten die ook lezen als proza én intussen een hoop informatie bieden over dieren met twee of vier tenen. Een wonderlijke criterium; je moet tenslotte ergens op selecteren als je over dieren wil schrijven. Dus lees je een advertentie van een wilde kameel die een vrouwtje zoekt, want er zijn nog maar weinig wilde kamelen over op de wereld en deze mannetjeskameel vindt het hier zo stil en leeg (kinderen geen bezwr). Of je leest de appjes van een wild zwijn en een gewoon varken (Hou je tam, hè?). Of een interview van een dikdik met een nijlpaard. Of een In Memoriam voor de Pyrenese steenbok (Celia hield van gras, mos en kruiden). Of die spreekbeurt van de tapir. Of…
Wat een geweldig boek! Het is net of je een heel bijzondere dierentuin bezoekt, boordevol dieren die elk weer op een andere manier beschreven worden. Daarbij zijn ook de illustraties van Annemarie van Haeringen om van te smullen. Zie dat lieve hertje Bambi eens over de rode loper dartelen! Op zijn dunne pootjes huppelt hij het grote bos in, precies zoals hem in het bijbehorende gedicht geadviseerd wordt. (Get a life / Bambi! / Verlaat de rode loper / en word een bok). De kleine kantjil zit bijna verstopt tussen alle bladeren en slierten in het oerwoud van Zuid-Oost Azië, want hij is tenslotte maar 25 cm hoog en heeft ‘hoefjes zo klein als vingertopjes’. En op de rug van die enorme giraf staan twee aandoenlijke rode laarsjes.
Een bundel om te koesteren, voor iedereen die over dieren wil lezen. Het maakt niet uit hoe oud je bent; een bezoek aan zo’n mooie dierentuin blijft tenslotte altijd een feest.
illustraties: Maartje Kuiper
Luitingh-Sijthoff, juni 2019
Vanwege het werk van haar moeder verhuist Marie aan het begin van de zomer naar een vinexwijk, 150 kilometer van haar oude huis en van haar Beste Buurmeisje en Bijna Zus Zoë vandaan. Daar is Marie het uiteraard niet mee eens, want wat zal ze Zoë verschrikkelijk gaan missen! Maar binnen een dag heeft ze zomaar een nieuwe vriendin: Jente. Ook Jente is net verhuisd naar die wijk waar nog amper iets te beleven valt en waar iedereen nieuw is. En Jente is totaal anders dan Marie: Jente durft alles, Jente bedenkt gekke dingen, met Jente erbij zijn geen twee dagen hetzelfde. Samen met Jente heeft Marie een geheime kuil, met snoep en Donald Ducks, een plaats die ze aan niemand anders zullen vertellen.
Maar langzaam verandert er iets. Soms is Jente driftig of zelfs gemeen, soms weet Marie niet of ze wel vriendinnen met haar wil zijn. Jente kan erg veeleisend zijn en steeds vaker voelt Marie zich kinderachtig in haar buurt. Kan ze wel beste vriendin zijn met twee meisjes?
Die zomer met Jente beschrijft een vriendschap die heel snel ontstaat en daarna langzaam weer verdwijnt. Dankzij Jente verzoent Marie zich met de verhuizing: zo’n avontuurlijke vriendin is precies wat je nodig hebt als je in zo’n oersaaie nieuwbouwwijk komt wonen. Tussen het hoge onkruid op het braakliggende land, in de huizen die nog niet bewoond zijn en bij de spoorbrug is ineens genoeg te beleven. Maar de twee jaar oudere Jente is te wispelturig voor een wat teruggetrokken meisje als Marie. Jente is al geïnteresseerd in jongens, terwijl Marie de lol van het jongens-bespioneren totaal niet inziet. Jente zet Marie onder druk. Jente overheerst. Jente manipuleert. En Marie weet niet goed hoe ze daarmee om moet gaan: in haar vriendschap met Zoë hoefde ze nooit iets te ‘durven’ en voelde ze zich niet kinderachtig. Heel mooi laat Enne Koens je meevoelen met een meisje van elf, dat enerzijds nog een kind is en anderzijds op de rand van de puberteit staat. Jente brengt het proces van groter-groeien ineens in een stroomversnelling, maar is dat wat Marie wel wil?
Die zomer met Jente is een mooi en subtiel boek over vriendschap, over een nieuw begin, over aftasten en over voor jezelf leren opkomen. Het is een broeierig verhaal, waar je vooral bij voelt hoe Marie worstelt met vriendschappen. Fijn lezen voor meisjes vanaf een jaar of elf, die zelf ook zo onzeker kunnen zijn.
Querido, juni 2019 (heruitgave)
CPNB Kerntitel Kinderboekenweek 2019
Sumerië in het Midden-Oosten, ongeveer 4400 jaar geleden. Tijdens een gevecht met een leeuw breekt Yarim zijn arm. Omdat de breuk daarna niet goed aan elkaar groeit, kan Yarim de arm niet meer gebruiken en is hij dus ook niet langer in staat om op het land werken. Na een mislukte oogst zit er voor zijn straatarme familie niets anders op dan hem voor twee jaar als slaaf te verkopen aan koningin Ku Bau. En zo begint er voor Yarim een lange reis door de woestijn; een reis waarop hij nieuwe vrienden ontmoet en meer zal beleven dan hij zich ooit had kunnen voorstellen, toen hij in zijn geboortedorp de schapen hoedde.
De reis van Yarim is een heruitgave van de vier boeken over Yarim. Het eerste deel Het gouden oog verscheen al in 1991 en kreeg een Zilveren Griffel. De overige delen volgden tussen 1992 en 1998.
Vier delen over Yarim in één dikke bundel, dat zijn 490 bladzijden waarin je wordt meegesleurd naar een wereld vol zand en verhalen, machthebbers en slaven, karavanen en een brandende zon, een verhalenverteller met een harp, een oude medicijnman, opperpriesters en goden, stoffige steden en een machtige koningin. En nog veel meer. Wanneer je met Yarim door het zand sjokt, vergeet je alles om je heen.
Yarim is pas twaalf als zijn reis begint. Hij moet mensen achterlaten die hem dierbaar zijn, maar ontmoet onderweg nieuwe vrienden. De personages die Hans Hagen schept, zijn levensecht en worden ook jouw vrienden. Met name van de blinde Sab Gal en van de verhalenverteller Nanshe ga je houden alsof je ze persoonlijk kent. Yarim zelf blijft nog dagenlang in je hoofd zitten, zoals de held van een verhaal als dit betaamt.
Het CPNB koos De reis van Yarim uit als Kinderboekenweek-kerntitel voor groep 7 en 8. Om voor te lezen in de klas is het boek erg omvangrijk en heeft het ook te veel personages. Gelukkig staat er achterin het boek een namenlijst en een lijst die de moeilijke begrippen verklaart.
Voor zelf-lezen is De reis van Yarim alleen geschikt voor de echte leeskinderen in groep 8. Het is een schitterend boek, maar voor basisschoolleerlingen wel aan de pittige kant. Maar wie eenmaal gegrepen is door de avonturen van Yarim, die leest dit adembenemende verhaal achter elkaar uit. Heerlijk lezen voor goede lezers van twaalf jaar en (veel) ouder.
Lemniscaat, juni 2019
Ravi is verhuisd. In India was hij de beste van de klas, aanvoerder van het criquetteam, populair en het lievelingetje van de leraren. Maar nu hij in Amerika woont en voor het eerst naar school gaat, stapelt hij fout op fout. Andere leerlingen vinden hem raar, want hij praat anders, draagt de verkeerde kleren, is betweterig en arrogant. Kortom: Ravi wordt in Amerika helemaal niet zo bijzonder gevonden als hij zelf denkt dat hij is.
Daar komt bij dat hij niet ziet dat Jeff, de onhandige, dikkige jongen die achter hem zit, probeert hem te waarschuwen voor Dillon. Dillon is de enige andere Indiase jongen in de klas en Ravi is van plan om vrienden met hem te worden. Maar Dillon is een regelrechte rotzak die de zwakkere leerlingen treitert.
De eerste schoolweek van Ravi verloopt zogezegd hectisch. Ravi leert inzien waarom je vriendschap met iemand sluit. Hij hoeft niet op te scheppen over zijn prestaties, want winnen betekent niet altijd dat jij het stralende middelpunt bent.
Het perspectief in Mag ik naast je zitten? wisselt tussen Ravi en Joe. Iedereen ziet dat Ravi in zijn onschuld de ene sociale fout na de andere maakt. Het gekke is dat je, ondanks al zijn opschepperij, geen hekel aan hem krijgt. Het is meer medelijden, want je zal je maar staande moeten houden in de jungle die de Albert Einsteinschool is, terwijl je (groot-)ouders je alsmaar proberen op dat voetstuk te hijsen dat ze nu eenmaal voor je hebben opgericht.
Joe is van een heel andere orde. Hij is het pispaaltje van de klas, zijn moeder is nog kantinejuffrouw ook (en werpt hem, o help, in de pauze een kushandje toe!) en hij weet zich niet goed te wapenen tegen Dillon en zijn maten. Maar Joe kan observeren en weet uiteindelijk fantastisch wraak te nemen op zijn kwelgeest.
Voor één schoolweek gebeurt er wel erg veel in dit boek en komen beide jonge hoofdpersonen (uit groep 7) tot erg volwassen inzichten. Het boek is nogal Amerikaans, met warme maaltijden op school. De leeftijden van de jongens zijn wat ongelukkig gekozen. Dit boek zou voor lezers vanaf tien jaar zijn, maar voor hen is het wellicht nog wat hoog gegrepen. Mag ik naast je zitten? is meer geschikt voor iets ouder (groep 8 of brugklas), alleen is de vraag of twaalfjarigen nog een boek willen lezen over twee jongens uit groep zeven.
Ploegsma, mei 2015
CPNB Kerntitel Kinderboekenweek 2019
Het zal je maar gebeuren: je ouders kondigen aan dat ze een wereldreis gaan maken met hun zeilboot. Drie jaar lang. En jij moet mee. Terwijl je je vrienden in Amsterdam achter moet laten. En je opa en oma. En je lievelingsoom Guus. En Ajax. En je beste vriendin Merel.
Boreas is absoluut niet blij met de plannen van zijn ouders. Hij is geen geluksvogel, zoals anderen roepen, maar voelt zich juist doodongelukkig. Aan boord krijgt hij on-line les en verveelt hij zich, zonder zijn vrienden en met alleen maar water om zich heen.
Maar ook op zee en in de havens valt veel te beleven. Bovendien zeilt in de vakantie Merel vier weken mee: van Carnac tot Lissabon. Als ze aan het einde van haar vakantie weer teruggaat naar huis, mag Boreas kiezen: blijft hij aan boord, of gaat hij met Merel mee terug naar Amsterdam?
Boreas en de zeven zeeën begint als een doorsnee verhaal in de ik-vorm, met een jongen van een jaar of twaalf als verteller. Als de reis eenmaal begonnen is, komt er ook vaart in het verhaal. De ‘Argo’ is net in het kanaal bij Calais als ze ’s nachts een drenkeling oppikken: een veertienjarige Soedanese jongen die probeert op een vlot naar Engeland te komen. Dat is een heftige gebeurtenis, die heel geloofwaardig is, maar helaas nogal snel wordt afgehandeld.
Boreas’ avontuur met leeftijdgenoten op het eiland Sark is leuk om te lezen, net zoals wat hij allemaal meemaakt als Merel aan boord is. Daarnaast steekt de lezer nog een hoop op over zeilboten, navigeren en het leven aan boord van een (klein) schip.
Boreas en de zeven zeeën is een fijn reisverhaal over 75 dagen van een wereldreis. Voor wie verder wil lezen, is er goed nieuws: er zijn inmiddels (anno 2019) al vier boeken over Boreas verschenen. De vraag welke optie (verder reizen of teruggaan naar Amsterdam) Boreas kiest, is hiermee dan ook beantwoord. Gelukkig maar, want een boek als dit smaakt naar meer en we zijn tenslotte aan het einde van dit deel pas in Lissabon.
Boreas en de zeven zeeën is een toegankelijk, vlot verteld reisverhaal voor lezers met zeebenen en voor landrotten. Geschikt voor een grote groep lezers van tien jaar en ouder.
illustraties: Linde Faas
Lemniscaat, oktober 2018
Boekenberglesbrief, Kinderboekenweek 2019
Het leven van Hens is niet leuk. Hij werkt in een vieze, gevaarlijke fabriek, hij woont met zijn ouders, zus en broertje in een piepklein huisje en de plaats waar hij woont is grauw, smerig en alles zit onder een soort prutje. Eten is er veel te weinig en het leven is echt uitzichtloos.
De enige die niet gebukt gaat onder de omstandigheden is Hens’ broertje Walm. Walm is anders dan anderen, is bijna altijd vrolijk en kan jammer genoeg niet op tijd zeggen dat hij naar de wc moet. Hens is dol op hem, maar het is ook wel lastig om voor Walm te zorgen.
Op een dag loopt Hens weg van huis. Er moet toch ergens een plaats zijn waar het beter is dan in het prutje. Walm komt hem achterna en ook het bazige meisje Vijf sluit zich aan. Zij heeft gehoord over een land waar het heerlijk moet zijn en waar iedereen wel wil wonen. Met z’n drieën gaan ze op zoek. Hoewel het heel fijn is om vrij te zijn, is er ook iets mis. Walm mist zijn ouders en zijn zus. Zo erg dat hij er ziek van wordt. Er zit dus maar één ding op…
Prutje biedt het reisverhaal van een jongetje dat probeert een beter leven te vinden, maar toch trouw blijft aan zijn familie. Het is nogal een dilemma: het land Brunnen, waar Vijf over droomde, bestaat echt en is nog vele malen heerlijker dan in haar fantasie. Maar er is ook dat broertje met heimwee dat Hens niet in de steek kan laten.
Hens is een tobber, een ‘klaagkont’ zoals Vijf zegt. Daardoor is Hens ook een sympathiek jongetje, al maakt hij het zichzelf niet makkelijk. Vijf is oppervlakkiger: zij heeft het in Brunnen ontzettend naar haar zin en geniet van elke seconde. Zij piekert er niet over om terug te gaan naar het prutje. Op Walm raak je vanaf de eerste bladzijde ontzettend gesteld. Je wil hem dolgraag een wubbel geven en je hebt zo’n medelijden met hem als hij naar huis wil.
Een extra compliment voor de illustraties van Linde Faas. Ze zijn prachtig, wervelend en bruisend. De tekeningen in het prutje zijn weliswaar grauw (maar dat past ook zo mooi bij de erbarmelijke omstandigheden waarin de mensen leven), maar als de kinderen in Brunnen arriveren, spatten de kleuren van de pagina’s.
Prutje is grappig, zielig, feestelijk, bizar en fantasievol. Ga mee op reis met Hens en geniet van Brunnen – waar je zelf ook dolgraag eens een weekje zou willen zijn. Lekker lezen voor tien jaar en ouder. Ook geschikt als voorleesboek in de klas.
Pagina 5 van 12