vertaling: Harry Pallemans
illustraties: Sophie Blackall
Lannoo, september 2022
Broeder Edik woont in het Klooster van de orde van de Kronieken van Droefenis. Op een ochtend vindt hij in de geitenstal een meisje. Ze weet niet meer wie ze is, ze weet alleen haar naam: Beatrice. En ze kan lezen en schrijven. Dat is levensgevaarlijk, want meisjes mogen helemaal niet lezen of schrijven. Bovendien gaat er een profetie rond: op een dag zal er een meisje komen dat de koning gaat onttronen. De koning is dus op zoek naar dat meisje. Beatrice loopt gevaar en bijna alle monniken zijn haar liever kwijt dan rijk.
Zodra de kloosteroverste van haar af kan, stuurt de overste haar weg. Beatrice trekt de wereld in, samen met de koppige geit Answelica en de weesjongen Jack Dory. Langzaamaan komen haar herinneringen weer boven. Onderweg sluit de oude man Cannoc zich bij hen aan en reist broeder Edik de kinderen achterna. Samen trekken ze naar het kasteel van de koning. Een lange, gevaarlijke reis, want de soldaten van de koning loeren overal op het meisje dat de koning dreigt te onttronen.
Wie Het boek van Beatrice openslaat, is meteen verkocht. Het lijkt een eeuwenoud verhaal en dat wordt versterkt door de mooie illustraties en de versierde beginletters van de nieuwe hoofdstukken: alsof je een heel oud manuscript aan het lezen bent, Daarbij bestaat het boek in totaal uit zes ‘boeken’; de alwetende verteller – broeder Edik - heeft het hele verhaal later met een ganzenveer en inkt opgeschreven.
De geit Answelica speelt een glansrol; bijna iedereen krijgt wel een flinke kopstoot van haar. En verder zijn bijna alle personages in het boek onvergetelijk. Zelfs oma Bijspraak, die maar vier bladzijden in het hele verhaal leeft, reist de rest van het boek mee.
Resultaat is een magisch verhaal, ‘magisch’ in die zin dat de liefde voor verhalen, boeken, lezen en schrijven op elke bladzijde intens voelbaar is. Ook de vriendschap en de liefde tussen de personages onderling maken er een fijn en warm boek van. De mooie illustraties van Sophie Blackall maken het af. Het boek van Beatrice is een boek dat je wil hebben, om het nog vaak opnieuw te lezen. Een ouderwets mooi boek voor lezers vanaf ongeveer tien jaar, en voor iedereen die van verhalen en boeken houdt.
Lemniscaat, oktober 2022
Vlakbij de Waalkade in Nijmegen staat een oud huis: het Besiendershuis. Over het huis doen verschillende spookverhalen de ronde. Saar zegt zelfs dat ze er vaak drie vrouwen in witte jurken voor het raam heeft gezien. De vrouwen huilen en bonken soms tegen de ruiten.
Saar wordt uitlachen door haar oudere broer en zijn vrienden. Ze besluiten om ’s nachts in het Besiendershuis te gaan kijken of het er echt spookt. Maar of dat nu zo’n goed idee is?
In het Besiendershuis blijkt een wormgat te zitten, waardoor je teruggaat in de tijd. Alle zes de jongeren komen in een ander jaar in de geschiedenis van Nijmegen weer tevoorschijn. Sami gaat het verst terug: naar het jaar 70 waarin de Bataven in opstand kwamen tegen de Romeinen. Mats blijft het dichtst bij nu: hij komt terecht in 1981. De andere vier belanden in 1545, 1636, 1880 en 1944. Allemaal belangrijke jaren in de geschiedenis van de stad. Maar hoe komen ze weer terug naar het heden?
Verhalen zijn net paddenstoelen. Soms lijken ze verdwenen, maar onder de grond woekeren ze door. En op herfstige avonden, als de nevel in de straten hangt en het donker het licht verjaagt, kunnen ze zomaar weer opduiken…
De geest van het Besiendershuis start als een spookverhaal. Onmiddellijk geloof je kleine Saar als ze vertelt over de witte vrouwen en je begrijpt ook hoe stom het is om ’s nachts het huis binnen te gaan. Dat vervolgens de zes jongeren allemaal in een ander jaar weer opduiken, is wat minder goed invoelbaar. De zes jaartallen lijken wat willekeurig gekozen te zijn. In het jaar 70 bestond het Besiendershuis nog lang niet en ook in de andere jaren is de link met het huis niet altijd duidelijk. Voor wie wil lezen over de geschiedenis van Nijmegen is het best interessant, maar telkens als je net lekker ‘in’ een verhaal zit, is het alweer uit.
Het Besiendershuis is al bijna 500 jaar oud en staat in de Steenstraat in de Nijmeegse Benedenstad. Het boek is deel van een project: op www.degeestvanhetbesiendershuis.nl kun je animaties bekijken en puzzels oplossen en zelf op zoek gaan naar de geest van het Besiendershuis. Het boek is vooral leuk voor kinderen die meer over de geschiedenis van Nijmegen willen lezen, maar het blijft een beetje aan de oppervlakte hangen. Het lijkt alsof de (mooie) website belangrijker is dan het boek. Geschikt voor lezers vanaf ongeveer tien jaar.
illustraties: Yvonne Lacet
Ploegsma, september 2021
Bekroond met de Gouden Griffel 2022
De moeder van Cato is op de minuut nauwkeurig even lang dood als Cato oud is. Inmiddels is Cato twaalf en moet ze van haar vader maar eens volwassen worden. Maar Cato wil nooit volwassen worden op de manier waarop haar vader het is. Hij is namelijk altijd afwezig, in beide betekenissen van het woord.
Als Cato een visitekaartje vindt van ‘Mevrouw Kano’s Bioscoop’ is haar nieuwsgierigheid gewekt. Je ziet er ‘Films die nergens draaien, maar die je altijd al had willen zien’.
In deze stokoude bioscoop kunnen mensen een soort tijdreis maken naar het verleden. Ze hoeven alleen maar een foto en een voorwerp mee te nemen en dan stappen ze dwars door het filmdoek, terug in de tijd. Ook Cato gaat diverse keren mee in iemand herinnering aan vroeger. En zo wordt ze aan het denken gezet over haar moeder, over haar vader en over allerlei dingen waar ze liever helemaal niet over nadenkt.
Zodra je een paar regels over Cato gelezen hebt, wil je verder. Meteen ben je betrokken bij dit rare, nieuwsgierige, boze, stoere, maar ook eenzame meisje. En op de een of andere manier ook bij haar vader die blijkbaar nog altijd rouwt, en bij dat kreng van een buurvrouw Cornelia. Wat zijn de plannen van dit mens?
Als Cato eenmaal met mevrouw Kano door het bioscoopdoek teruggaat naar herinneringen van mevrouw Kano, verliest het boek wat van zijn tempo, tot het uiteindelijk tot Cato (en tot de lezer) doordringt wie mevrouw Kano is, wie het oude vrouwtje met hondje Hendrik is en ook wie Dikkie is, de jongen met wie Cato aan de andere kant van het filmdoek bevriend raakt. Bij het einde van het boek houd je het niet droog; het is prachtig, het is verrassend – en ook weer niet. Op de laatste bladzijde is tenslotte nog een mooie toegift. En dan is het boek uit.
Er zitten nog wat losse eindjes in het verhaal. Wat moet mevrouw Kano bijvoorbeeld met al die foto’s die Cato van de gevel van de bioscoop moet nemen? En wat is er met het beertje Flip van Cato’s meester? Verder niets dan petje af voor hoe de verhaallijnen aan het einde bij elkaar komen en hoe prachtig het slot van dit boek is. Films die nergens draaien draait nog lang door in je hoofd. Een mooi boek voor lezers van ongeveer elf jaar en ouder.
vertaling: Jenny de Jonge, Illustraties: Hannah Horn
Luitingh Sijthoff, juni 2019
CPNB thematitel Kinderboekenweek 2022
De piloot van het vliegtuigje waarmee Fred boven het Amazonegebied vliegt, wordt onwel, waarna het vliegtuig neerstort in de jungle. Ineens zijn Fred, Con, Lila en kleine Max alleen en hebben geen idee hoever ze zich van de bewoonde wereld bevinden. Er zit niets anders op: ze bouwen een vlot en proberen om via de rivier een nederzetting in het oerwoud te bereiken, in de hoop dat daar mensen zijn die hen kunnen helpen.
Dat valt niet mee. De angst voor gevaarlijke of giftige dieren is heel reëel. Daarnaast moeten ze hun honger stillen met maden en onrijpe bananen. En er is onderling veel gekibbel.
Na een paar dagen bereiken ze een oude Incastad, waar een norse, excentrieke man in zijn eentje woont. Hij is alleen bereid hen verder te helpen als niemand iets verraadt over zijn woonplaats. Maar Fred droomt ervan een beroemde ontdekkingsreiziger te worden en popelt om de wereld dit prachtige geheim te onthullen. Dan wordt Max gebeten door kogelmieren…
Gelukkig maar dat Fred zo graag ontdekkingsreiziger wil worden en hij zich goed heeft ingelezen over hoe je je moet redden in de jungle. Anders waren ze alle vieronmiddellijk verloren geweest. Larven eten is geen feest, maar het vult je maag. En wat gun je het de kinderen als ze een verse ananas vinden en het zoete vruchtvlees kunnen eten!
Na de crash is de piloot van het vliegtuigje dood. Daar wordt merkwaardig genoeg totaal niet meer bij stilgestaan. Daarnaast zijn er nog wat toevalligheidjes die het verhaal heel goed van pas komen. Als je je daar niet aan stoort, beleef je samen met Fred en de anderen een jungle-roadtrip die er niet om liegt. Het is heerlijk spannend als er kaaimannen en piranha in de rivier zwemmen, waar jij met je vlot overheen drijft. Je wordt gestoken door griezelige insecten. Je moet vogelspinnen roosteren en opeten (‘Ze smaken naar eten,’ constateert Max). En je ziet de prachtige oerwouden van Brazilië - groen, nat, bijzonder en vol leven - en je komt op plaatsen waar nog zelden een mens is geweest.
Lees De ontdekkingsreiziger niet als een realistisch avontuur, maar meer als een ode aan de natuur en dan met name aan het regenwoud. Dan lees je een heerlijk boek. Vanwege de afgeronde hoofdstukken is De ontdekkingsreiziger ook een prima voorleesboek voor in de klas. Het boek is geschikt voor lezers vanaf ongeveer tien jaar.
vertaling: Sandra C. Hessels
Leopold, april 2022
Ooit was Steenvallei een fijn dorp. De mensen waren vriendelijk en zorgden voor elkaar. Er waren mooie straten met fruitbomen en schaduw, er was een park waar de kinderen speelden en er was een fantastische bibliotheek. Maar er kwam brand, de prachtige bibliotheek brandde tot de grond toe af. Daarna kregen de bomen een ziekte en stierven, mislukte de oogst en begonnen de mensen elkaar te wantrouwen. Gelukkig heeft het dorp een fantastische, stralende burgemeester.
In het weeshuis van Steenvallei groeien nu vijftien kinderen op. Anthea is de oudste. Samen met Bartleby en Cass probeert ze voor de kleintjes te zorgen en de vader en moeder van het weeshuis zo goed mogelijk te helpen. De kinderen weigeren te geloven dat de halfreuzin, die buiten het dorp woont, iets met de ondergang van Steenvallei te maken heeft. Kunnen de weeskinderen samen de halfreuzin redden en het geheim van het dorp ontrafelen?
De plattegrond van het dorp staat afgebeeld op het schutblad, maar ook zonder die plattegrond zie je Steenvallei voor je: hoe het nu is, en vooral hoe het ooit was. In die fijne bibliotheek zou iedere boekenliefhebber willen rondsnuffelen. Naast een sprookjesachtig, magisch verhaal is Het meisje dat naar de sterren luisterde dan ook een ode aan het vertellen.
Er zijn veel personages en het perspectief wisselt vaak, maar het verhaal is makkelijk te volgen. Er is een ‘ik-figuur’, iemand die alles weet en die zo nu en dan aan het woord komt – en wat een vondst is het om deze figuur de geschiedenis van Steenvallei te laten vertellen!
De lezer die goed oplet, krijgt al vrij snel in de gaten hoe het komt dat Steenvallei zo in verval geraakt is. Dat neemt de spanning maar een klein beetje weg. Er zijn zó veel details dat je toch wel betoverd raakt door de geschiedenis van Steenvallei en haar bewoners.
Kelly Barnhill schildert voor de derde maal een magisch mooi decor voor een verhaal dat je met je vingers in je oren wil lezen. De titel slaat helaas nergens op; deze marketingtruc was helemaal niet nodig. Het meisje dat naar de sterren luisterde is een langzaam verteld verhaal (soms wat erg langzaam) voor liefhebbers van sprookjesachtige, dikke, bijna klassieke boeken. Elf jaar en ouder.
illustraties: Sophie Pluim
Van Goor, april 2022
Haar moeder heeft haar Vlinder genoemd, maar Mot heet liever Mot. Zij houdt van zwarte kleren en van stoere dingen, terwijl haar moeder een snoezig dochtertje in een jurkje wil.
Deze saaie zomervakantie ontdekt Mot een nieuwe, stoere hobby. Met een sterke magneet tast ze de bodem van het kanaal af, op zoek naar spannende vondsten. Al snel blijft haar magneet kleven aan iets groots en zwaars. Met hulp van andere metaalvissers, hijst ze een heuse miniduikboot op. En daarmee begint een geweldig avontuur, want deze duikboot was ooit bestemd voor het blinde zusje van de projectontwikkelaar Arkon Bolwerd. Deze steenrijke man wil een luxe haven bouwen bij de stad, bedoeld voor dure, grote jachtschepen. En dat is een plan dat veel inwoners van de stad niet zo zien zitten.
Een groep acrobaten probeert de plannen van Bolwerd tegen te houden. Mot en haar duikboot kunnen daarbij helpen. En zo raakt Mot verzeild in een strijd tegen de rijkste man van de stad – én in een strijd met haar moeder.
Mot is cool. Dat is het beste woord voor dit stoere, eigenzinnige meisje. En die oude duikboot die ze vindt? Dat geloof je zo, en ook: heel cool. ‘Een boek over de rafelrandjes van de stad, over jezelf kunnen zijn en over heel veel roest,’ belooft de flaptekst. Dat klopt. De verschillen tussen Mot en haar moeder worden er bij de lezer wat uitgebreid ingewreven, maar daar staat tegenover dat het boek heerlijk weg leest en dat je het smerige kanaalwater bijna kunt ruiken. En natuurlijk zijn Mot en haar vrienden - een wat onaangepaste groep kunstenaars die aan de rand van de stad in duikboten wonen - uiteindelijk de overwinnaars. Mensen willen graag in een fijne stad wonen die van iedereen is, en niet alleen van die vervelende vent met veel te veel geld en macht.
Sanne Rooseboom schreef onder andere de boeken over Het Ministerie van Oplossingen. Mot en de metaalvissers staat hier helemaal los van, maar Mot zou zo bij het Ministerie passen. De vele roestbruine illustraties in dit boek zijn van Sophie Pluim en ze passen perfect bij het verhaal. Zeker de illustraties die twee bladzijden vullen, zijn fantastisch.
Hoewel soms wat uitleggerig, is Mot en de metaalvissers een heerlijk avontuur voor lezers vanaf tien jaar. Tip: een leuk voorleesboek voor in de klas!
Leopold, april 2022
Tijs’ broer is dood. Al een tijdje. Tijs mist Dennie natuurlijk heel erg. Maar minstens zo erg is dat zijn ouders zo verdrietig zijn en dat zijn moeder erg overstuur is.
En dan ineens is die robot er. De robot die Tijs’ moeder over haar verdriet moet helpen, de robot die sprekend op Dennie lijkt, die net zo praat als Dennie, die in Dennie’s kamer mag slapen (of opgeladen wordt), die weer om de andere dag Dennie’s afdroogbeurt overneemt. Maar ook de robot die Dennie niet ís.
Tijs’ ouders zijn blij dat ze Dennie weer in huis hebben, maar Tijs vindt die plaatsvervanger met zijn lichtbol verschrikkelijk. Die robot lijkt dan wel op zijn broer, maar kan hem nooit vervangen!
Samen met zijn beste vriend Twan bedenkt Tijs een plan om van de robot-Dennie af te komen. Dat is nog niet zo eenvoudig. Tijs weet na een tijdje zelf niet meer wat hij van robot-Dennie moet denken. En is hij nog wel trouw aan zijn eigen broer?
De tegenstrijdige gevoelens van Tijs zijn voor de lezer best te begrijpen, ook al begrijpt Tijs zichzelf soms nauwelijks. Tijs kibbelde wat af met zijn grote broer, maar uit alles blijkt dat de broers dol op elkaar waren. Volgens zijn ouders is Dennie ‘weg’ en bestaat er geen God. Maar Tijs zoekt naar houvast. Het is mooi zoals hij over Dennie nadenkt, over een God en over de hemel. “Misschien kan ik wel in mijn eentje in God geloven als pap en mam dat niet doen. En kan ik zo voor Dennie een hemel maken. (…) Of misschien wil God me niet eens hebben met zulke ouders.”
Dergelijke overpeinzingen maken Toen mijn broer een robot werd een mooi boek over rouwverwerking. Maar waar dit boek (net als De Wilds debuut Broergeheim uit 2013) over struikelt, is het gedrag van Tijs’ ouders. Welke ouders willen er nu een robot die op hun overleden kind lijkt? Wie gaat er nou zitten knuffelen op de bank met zo’n surrogaat? En waarom zien die ouders niet waar hun andere kind over tobt? Ze mogen nog zo hard aan het rouwen zijn, ze moeten toch inzien dat Tijs die robot verschrikkelijk vindt – en terecht!
Uiteindelijk komt alles goed en ook op een mooie manier. Toen mijn broer een robot werd is goed geschreven en leest prettig. Het is een boek over vriendschap, over broers en over rouwverwerking voor lezers vanaf circa tien jaar.
vertaling: Lidwien Biekmann
Van Holkema & Warendorf, januari 2022
Het nieuws dat hun huisbaas per 1 januari de huur opzegt, slaat bij de familie Vanderbeeker in als een bom. Hoezo verhuizen? Ze wonen al bijna hun hele leven in dit fijne oude huis in de 141st Street in New York! Ze hebben de leukste buren die ze zich kunnen wensen, nouja, behalve dan meneer Beiderman van de derde verdieping. Dat is een bullebak die nooit zijn woning uitkomt. Hij is die beruchte huisbaas.
Omdat ze niet willen verhuizen, besluiten Isa (12), Jessie (ook 12), Oliver (9), Hyacinth (6) en Lacey (4) meneer Beiderman op andere gedachten te brengen. Ze moeten hem ervan overtuigen dat hun familie de allerbeste familie is om als buur te hebben. Ze verzinnen allerlei manieren om dat duidelijk te maken: ze brengen hem ontbijt op bed, ze knutselen cadeautjes voor hem, ze houden een handtekeningenactie in de buurt… Niets lijkt te helpen. Moeten de Vanderbeekers echt op oudjaar hun fijne huis uit?
In zo’n gezellig en warm gezin als de familie Vanderbeeker zou je zelf ook op willen groeien. De kinderen zijn geen van allen engeltjes en ze kibbelen onderling heel wat af, maar toch is de hele familie dol op elkaar. Bovendien beschikken de kinderen stuk voor stuk over een vindingrijkheid waar je ‘u’ tegen zegt. Ieder is op zijn/haar eigen manier even creatief in het bedenken van een manier om in hun geliefde huis te kunnen blijven. Als de situatie hopelozer en hopelozer wordt, is dat voor hen juist een reden om er nog een schepje bovenop te gooien, ook al schuift Oliver één keer op een zwak moment een heel boos briefje onder de deur van meneer Beiderman door. De familie is zo levensecht dat je iedereen, plus dat fijne, oude huis, zo voor je ziet, alsof je er net nog bent geweest. En dat is in zekere zin ook zo, want wie De Vanderbeekers openslaat, ís gewoon meteen in de 141st Street.
Het verhaal wordt verteld door een alwetende verteller, zodat je in de hoofden van alle vijf de Vanderbeekers mee kunt kijken. Het is een heerlijk feel-goodboek over een fantastische familie in een al even fantastisch huis. En het goede nieuws is: in het najaar van 2022 verschijnt er een tweede deel!
De Vanderbeekers is een fijn en toegankelijk geschreven boek voor een grote groep lezers dat ondanks de 281 bladzijden toch vlot wegleest. Voor lezers van circa tien jaar en ouder.
vertaling: Petri Hoogendijk
illustraties: Jade van der Zalm
Ploegsma, februari 2022
Alfred kan vaak niet slapen. Dat komt omdat hij zich zorgen maakt: hij is alweer dagen alleen thuis en zijn vader is dit keer vergeten om geld voor eten in de keukenla te leggen. Geen idee wanneer zijn vader terugkomt en wie zijn moeder is, dat weet Alfred niet.
Als hij zich op een nacht weer heel alleen voelt, wordt er opeens een krant bezorgd, plus een boterham, warme sokken en een appel. De geheimzinnige krantenbezorger heet Amanda. Ze helpt kinderen als Alfred die ‘vergeten’ zijn. Alfred gaat met haar mee en helpt op zijn beurt Amanda weer met klusjes in huis en met het bezorgen van kranten. Voor het eerst in zijn leven voelt hij zich ergens veilig en thuis.
In Amanda’s rommelige huis ligt een oude radiozender. Alfred begint met radio-uitzendingen voor vergeten kinderen: Radio Popov. Dat is fantastisch om te doen. Intussen is zijn vader terug van zijn zakenreis en is hij op zoek naar zijn zoon. Maar Alfred wil bij Amanda blijven!
In Finland is Radio Popov bekroond met een belangrijke kinderboekenprijs en dat is niet voor niets. Radio Popov en de vergeten kinderen zuigt je vanaf de eerste bladzijde naar de steenkoude flat waar Alfred hongerig probeert te slapen. Wat een verrassing als hij dan midden in de nacht iemand hem op onverwachte wijze te hulp schiet! En natuurlijk wil je weten wie hem die boterham brengt en voor je het weet ben je al op bladzijde 87 en is daar de eerste radio-uitzending van Radio Popov.
Het tempo van het boek is rustig en er worden veel spannende lijnen uitgezet. Daarom is het wel jammer dat de ontknoping van het boek ineens vrij snel gaat. Op het nippertje wordt er nog een intrigerend personage opgevoerd, maar als je deze Nina beter wil leren kennen, is het boek uit. Is Radio Popov en de vergeten kinderen het eerste deel van een serie? Dat is te hopen. Ten eerste omdat je nóg wel zo’n lekker boek wil lezen en ten tweede omdat je wil weten hoe het verder gaat met al die kinderen - en met Alfred en Nina in het bijzonder.
Radio Popov is een ouderwets-lekker boek: goed verteld, gewoon van a tot z, beetje spannend, beetje zielig, beetje gezellig; alles wat in een fijn boek moet zitten, zit erin. Een toegankelijk (en dik) boek, geschikt voor gretige lezers vanaf tien jaar.
illustraties: Rick de Haas
Querido, maart 2022
Brugklasser Luca houdt niet van mensen om zich heen. Op school vindt ze het vreselijk, want ze hoort nergens bij en haar klasgenoten zien haar niet eens staan. De lockdown was een uitkomst: lekker thuis leren en je hoefde niemand te zien. Maar toen die lockdown voorbij was, moest ze weer naar school. Ze spijbelde en daarom moet ze nu, in de herfstvakantie, samen met vier andere spijbelaars proppen prikken in het park. Voor straf.
Dankzij de stuiterende Dylan wordt deze straf een heel gezellige week. Als het op dinsdag heel hard begint te regenen, gaan ze met z’n allen schuilen in een soort schuurtje waar dagelijks een groepje volwassenen bij elkaar komt. Deze mensen passen allemaal ook niet zo goed in het systeem. Voor het eerst voelt Luca zich een beetje op haar gemak in een groep. Een beetje. En dat is al heel wat.
O, wat is het toch ellendig om naar school te moeten als je je daar zo verschrikkelijk op de verkeerde plaats voelt! Luca’s vader begrijpt zijn dochter nog wel, maar haar moeder zeurt telkens over ‘sociale contacten’, ‘vrienden maken’ of ‘aansluiting vinden’. De Scootmobiele Eenheid is een herkenbaar boek voor lezers die ook snel overprikkeld zijn of zich ongemakkelijk voelen in een groep.
Is het echt zo erg om een buitenbeentje te zijn? Luca vindt voor zichzelf een oplossing over hoe ze het schoolprobleem kan omzeilen. De volwassenen die elke dag in het park samenkomen, zijn allemaal ook min of meer drops-outs, maar dat hindert helemaal niks. De mensen die De Scootmobiele Eenheid bevolken zijn allemaal ‘anders’, maar ze accepteren elkaar zoals ze zijn en maken er het beste van.
Bij elkaar klinkt dit als een boek met een moraal, maar dat valt in de praktijk gelukkig best mee. De Scootmobiele Eenheid is namelijk ook een boek zoals je van Mirjam Oldenhave verwacht: lekker lezen, genoeg te lachen en een hoofdpersoon op wie je binnen een paar bladzijden gesteld raakt. Ieder van de vijf spijbelaars heeft zo zijn of haar reden om niet gewoon naar school te willen. De illustraties (in zwart-wit) van Rick de Haas maken het af. Het boek ziet er misschien wat kinderachtig uit, maar het is geschikt voor lezers van tien jaar en ouder. Ook geschikt voor wat oudere lezers met leesproblemen.
Lemniscaat, februari 2022
Het is februari 1945. Omdat er in Amsterdam bijna geen eten meer is, wordt Hans door zijn ouders naar Texel gestuurd. Daar mag hij met zijn vriend Herman logeren bij een oom en tante van Herman, want op Texel is nog wel genoeg te eten. Hans heeft er absoluut geen zin in; hij wil veel liever bij zijn ouders en zijn kleine zusje blijven.
Eenmaal op Texel moet hij ontzettend wennen. Niet alleen aan het eten (want zijn lichaam is vast voedsel ontwend), maar ook aan Hermans tante en oom. Oom Jan is min of meer bevriend met een Georgische soldaat, terwijl de Georgiërs met de Duitsers meevechten. Iedereen met een Duits uniform aan is fout, vindt Hans.
Maar wat als de Georgiërs in april 1945 in opstand komen tegen hun Duitse collega’s? Honderden Duitsers worden door hen vermoord. Even viert heel Texel dat de oorlog voorbij is, maar niets blijkt minder waar.
‘Ozo,’ zeggen Hans en Herman vaak tegen elkaar, ‘Oranje Zal Overwinnen.’ Hun overzichtelijke wereldbeeld – alle Duitsers zijn slecht - kantelt op Texel. Voor Hans is het zelfs al dubieus dat tante hem verbetert als hij ‘moffen’ zegt. Zijn Hermans tante en oom moffenvrienden? Maar het is wel die Georgische soldaat die Hans helpt een stevig kistje te timmeren, zodat hij voedsel naar zijn familie in Amsterdam kan sturen. Hans schaamt zich, want zijn vader mag natuurlijk nooit te weten komen dat hij zich heeft laten helpen door de vijand. Al is het dan een vijand die gedwongen werd het leger in te gaan. Ook voelt Hans zich schuldig omdat hij op Texel genoeg te eten heeft, terwijl thuis waterige soep uit de gaarkeuken en tulpenbollen wordt gegeten. Hans’ innerlijke strijd wordt wel aangestipt, maar niet echt uitgewerkt.
Stamppot met kogels valt in twee stukken uiteen: de reis van Amsterdam naar Texel enerzijds en de ‘Russenoorlog’ anderzijds. Joyce Pool heeft haar huiswerk fantastisch gedaan; de omvangrijke research is uitgebreid verwerkt in het boek. De echte Hans is als jongen naar Texel gestuurd en maakte er het drama mee dat in de rest van Nederland na de oorlog nauwelijks bekend was. Het boek is interessant voor wie meer wil weten over de Russenoorlog op Texel en leest bovendien lekker weg. De personages komen wat minder goed uit de verf. Stamppot met kogels is geschikt voor lezers vanaf elf jaar.
Querido, juni 2021
De vader van Wandert is artiest. Hij noemt zichzelf Ladinie en treedt op in theaters. Daarnaast geeft hij pianoles aan huis. Wanderts moeder is op hem gevallen omdat hij geen ‘dooievisjesvreter’ is. Dat zijn namelijk saaie mannen die elke dag naar kantoor gaan.
Maar als Wandert op een dag besluit dat hij ook artiest wil worden, willen zijn ouders dat niet. ‘Ik wens jou een beter leven toe,’ zegt zijn vader. Maar wat is er nou heerlijker dan muziek maken, zingen en toneelspelen? Wandert wil in het middelpunt van de belangstelling staan en besluit dat hij zichzelf alles moet leren. Artiest worden is vanaf dat moment zijn eigen geheim.
Wandert hoeft geen artiest te worden, want hij is het al. Zijn eerste rol speelt hij op de vensterbank van het huis, zodat de mensen op straat blijven kijken hoe hij de rol speelt van man die een sigaar rookt. De voorstelling eindigt weliswaar op de wc omdat de sigaar hem wat zwaar op de maag valt, maar Wandert heeft geproefd van het succes. Dus hij leert zichzelf tapdansen, voert een komisch nummer op met zijn hond, doet op school alsof hij blindedarmontsteking heeft en solliciteert bij een circus. Onder andere.
Zijn ouders leven intussen hun eigen leven: zijn vader in de rol van flamboyante artiest en zijn eigenzinnige moeder fluit haar man zo nu en dan terug.
Wandert speelt in de jaren ’50. Het verhaal is gebaseerd op de jeugd van de vader van Yvonne Jagtenberg. Het is waargebeurd, maar toch niet helemaal, zegt de auteur, ze heeft de gebeurtenissen naar haar eigen hand gezet. Wandert komt in elk geval levensecht over: een jongetje dat meer op zijn ouders lijkt dat hij zich realiseert, een kind met veel fantasie en nog meer doorzettingsvermogen. Hij vertelt zijn verhaal bijna laconiek, alsof zijn leven heel gewoon is. Maar uit alles blijkt dat Wandert geen dooievisjesvreter is of er ooit een zal worden.
De humor in Wandert zit vooral tussen de regels. Een subtiel, klein verhaal over grote dromen, geschikt voor fijnproevers van elf jaar en ouder.
Pagina 2 van 12